Biopsychologische determinanten van antisociaal en crimineel gedrag

Biopsychologische determinanten van antisociaal en crimineel gedrag

Geweldscriminaliteit onder jongeren groeit. Het overgrote deel van de geweldsdelicten wordt door jonge mannen gepleegd, vaak in groepsverband. Dit artikel behandelt in kort bestek de heersende inzichten in de biopsychologische mechanismen die kunnen verklaren: 

(1) waarom vooral jonge mannen geweld plegen; 
(2) op welke manier groepsprocessen een rol spelen bij het plegen van geweld; en 
(3) welke mogelijkheden er zijn om menselijk gedrag te beïnvloeden, zodat geweld voorkomen of althans beheerst kan worden.

Achtereenvolgens worden bevindingen uit biopsychologisch onderzoek over leeftijds- en sekseverschillen, agressieregulerende groepsprocessen en preventiemogelijkheden besproken. De feiten en inzichten die hierbij de revue passeren zijn hoofdzakelijk gebaseerd op onderzoek bij mensen. Met betrekking tot een aantal punten heeft echter ook dieronderzoek een voor de vraagstelling doorslaggevende bijdrage geleverd; ook daar wordt aandacht aan besteed.

Dit artikel is eerder, in 1998, gepubliceerd als samenvatting bij een in opdracht van de Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling vervaardigd rapport. De reden om deze studie opnieuw onder de aandacht van ‘het veld’ te brengen is de hernieuwde interesse die thans lijkt te bestaan voor het asociale en criminele gedrag van jongeren. Herlezing van ons rapport heeft ons ervan overtuigd dat veel van de factoren die wij destijds onder de loep genomen hebben, nog steeds – of zelfs in toenemende mate – geldig zijn. Het is daarom nuttig nog eens terug te grijpen op onze bevindingen van toen(De Vente en Michon, 1998). Bovendien kan hiermee nu al de aandacht gevestigd worden op initiatieven van onder andere de Stichting Toekomstbeeld der Techniek, het Nationaal Initiatief Brein en Cognitie (NWO)en de Nederlandse Neurofederatie, om de samenleving na een aantal mislukte pogingen in eerdere jaren weer te attenderen op de noodzaak het onderwerp hersenen en gedrag hoog op de agenda te zetten als het gaat om de bestrijding van antisociaal en crimineel gedrag (Van Koten, 2006). In het kader van het lopend NWO Thema ‘Cognitie en Gedrag’ zal in het najaar van 2007 een symposium over het onderwerp ‘Cognitie en Justitie’ plaatsvinden.

Leeftijds- en sekseverschillen

Geweldsdelicten worden vooral gepleegd tijdens de adolescentie. Adolescentiegebonden criminaliteit heeft overwegend te maken met sociale factoren als autoriteitsconflicten en identiteitsproblematiek, wat overigens een normale ontwikkeling is. Bij het overgrote deel van de adolescenten verdwijnt het criminele gedrag dan ook tijdens de jongvolwassenheid, bijvoorbeeld wanneer er een partner of een stabiele werkkring wordt gevonden. 

Sekse- en leeftijdsverschillen in het adolescentiegebonden geweld kunnen deels verklaard worden vanuit een evolutionair gezichtspunt. Jongens hebben tijdens de adolescentie een sterkere neiging tot risicovol en normoverschrijdend gedrag en een grotere geldingsdrang dan meisjes. Jonge mannen vertonen meer geldingsdrang vanwege sterkere onderlinge concurrentieverhoudingen. Het relatief hoge niveau van het mannelijk geslachtshormoon testosteron dat wordt aangetroffen bij mannen tijdens deze levensfase is in overeenstemming met deze verklaring.

Kinderen die reeds op jonge leeftijd antisociaal gedrag vertonen lijden veelal aan een psychopathologie die gekenmerkt wordt door impulsiviteit en geringe empathische vermogens. Daarnaast hebben deze kinderen vaak leermoeilijkheden en komen ze geregeld in conflict met anderen. Ze lopen verder een aanzienlijk verhoogd risico om ernstigere vormen van antisociaal gedrag te ontwikkelen tijdens de adolescentie en volwassenheid en persisteren daarmee in hun antisociale gedrag. Het is gebleken dat de groep persistente delinquenten met een voorgeschiedenis van pathologisch antisociaal gedrag tijdens de vroege kindertijd, verantwoordelijk is voor meer dan de helft van de criminaliteit. Dit is relatief een zeer groot deel, aangezien deze groep slechts bestaat uit ongeveer tien procent van de delinquente jongeren. Opmerkelijk is verder dat antisociale psychopathologie drie tot vijf maal vaker bij jongens dan bij meisjes voorkomt. Sekseverschillen in persisterend antisociaal gedrag kunnen deels verklaard worden vanuit het verschil in de prevalentie van antisociale psychopathologie tussen jongens en meisjes.

Bij het ontwikkelen van maatregelen gericht op het terugdringen van de criminaliteit zal de aandacht dus zeker gericht moeten worden op de persistent delinquente groep. Biopsychologisch onderzoek is hiervoor van groot belang omdat het zich van oudsher sterk richt op kinderen met antisociale gedragsproblemen (leer- en opvoedingsmoeilijkheden). Het doel van dergelijk onderzoek is het vergroten van het inzicht in de biopsychologische mechanismen die de ontwikkeling van antisociaal gedrag verklaren.

Er zijn sterke aanwijzingen voor een genetische basis voor persisterend antisociaal gedrag. Niettemin zijn het in zeer overwegende mate omgevingsfactoren die uiteindelijk doorslaggevend zijn voor de wijze waarop deze genetische aanleg uitdrukking krijgt. De omgeving beïnvloedt de ontwikkeling van antisociaal gedrag, onder andere door gezinsfactoren zoals psychopathologie bij de ouders, ouder-kindrelaties en opvoedingsstrategieën, door vriendjes en leeftijdsgenoten en door de schoolomgeving.

Groepsprocessen

Adolescenten zijn geneigd groepen te vormen. Ook criminaliteit tijdens de adolescentie wordt daarom vaak in groepsverband gepleegd, ook al gaat het – althans in Nederland – te ver om daarbij van bendevorming te spreken. Voor de meerderheid van de groepen geldt dat ze van tijdelijke aard zijn en gemakkelijk uiteenvallen, bijvoorbeeld wanneer de groepsleden ouder worden. Aan de andere kant maken de groepen die wel blijven bestaan zich vaak schuldig aan ernstige delicten. De kern ervan wordt vaak gevormd door persistent delinquente personen.

Agressieregulerende processen binnen een groep zijn verwantschap en vriendschap. Bij verwantschaps- en vriendschapsbanden spelen wederzijdse belangen een grote rol. Waar dergelijke banden ontbreken kunnen zich gemakkelijker extreme vormen van agressie voordoen. Er is dan immers geen sprake van wederzijdse belangen, maar eerder van strijdige belangen.

Preventie en interventie

Medicatie en gedragstherapie zijn tot dusverre de effectiefste behandelingsvormen van antisociale gedragsstoornissen bij kinderen, al zijn de effecten beperkt en al resteren er nog veel onzekerheden. Zo hebben geneesmiddelen slechts een kortstondig effect en ontbreken er betrouwbare gegevens over de langetermijneffecten van gedragstherapie. Behandeling van persisterend geweld op volwassen leeftijd is weinig effectiefief gebleken. Dit geldt met name ook voor de gebruikelijke vormen van bestraffing: straf kan recidive nauwelijks voorkomen.

Bij behandeling of bestraffing van antisociale of delinquente adolescenten moet rekening gehouden worden met de ontstaansgeschiedenis van het antisociale gedrag. Naar het zich laat aanzien zijn kortdurende interventies onvoldoende in staat gedragsveranderingen teweeg te brengen bij personen die het grootste deel van hun leven al problemen met het reguleren van agressie hebben gehad. De conclusie dringt zich op dat, om effect te sorteren, drastisch ingegrepen moet worden in het leven van de persistent delinquenten, zowel thuis als op school.

Voor het algemeen beleid ten aanzien van het terugdringen van criminaliteit is het belangrijk dat de groep met persistent antisociaal gedrag aangepakt wordt; juist deze relatief kleine groep is verantwoordelijk voor een zeer groot deel van de criminaliteit. De meest kansrijke manier om geweldscriminaliteit te voorkomen is uiteindelijk gelegen in een zorgvuldige selectie op basis van specifieke risicofactoren voor antisociaal gedrag, van personen die vervolgens in aanmerking komen voor een gerichte behandeling. Helaas is een dergelijke selectie voor preventieprogramma’s op dit moment nog niet goed mogelijk. Voortgezet biopsychologisch onderzoek zal pas op langere termijn meer inzicht kunnen bieden in de specifieke risicofactoren, opdat uiteindelijk alleen personen die daadwerkelijk een ernstig verhoogd risico lopen aan een behandeling onderworpen worden.

Conclusie

De huidige stand van zaken met betrekking tot onze kennis over de ontwikkeling van antisociaal en gewelddadig gedrag vertoont lacunes. Er is daarom grote behoefte aan longitudinaal onderzoek met betrekking tot neuropsychologische, biochemische, psychofysiologische en cognitieve mechanismen die samenhangen met deze ontwikkeling; mogelijkheden om deze mechanismen te beïnvloeden met medicatie en andere behandelingsmethoden; lange-termijneffecten van gedragstherapeutische interventies. 

Biopsychologisch onderzoek levert een belangrijke bijdrage aan het inzicht in de ontwikkeling van antisociaal gedrag, door het bepalen van de risicofactoren en de beschermende factoren voor deze ontwikkeling. Inzicht in de ontwikkeling van antisociaal gedrag is van belang voor effectieve preventie- en interventiemogelijkheden. 

Niet alle agressie is normoverschrijdend. Vanuit evolutionair gezichtspunt is een aantal vormen van agressie bij mens en dier in hoge mate adaptief en functioneel. Agressie biedt bescherming tegen vijanden en obstakels, en onderling in de concurrentie om voedsel of andere middelen van bestaan. Ook in de huidige samenleving worden bepaalde, gereglementeerde vormen van agressie getolereerd. Geweld en meer in het algemeen antisociaal gedrag vallen buiten het systeem van normen en waarden van de samenleving. Voor zover er daarop bij wet sancties gesteld zijn, is er sprake van crimineel gedrag. Het ontstaan van deze afwijkende en maatschappelijk onaanvaardbare vormen van gedrag wordt thans toegeschreven aan risicofactoren die deels een (erfelijke of verkregen) biopsychologische basis hebben en deels een door de sociale of fysieke omgeving bepaalde basis. In toenemende mate wordt daarbij een ontwikkelingsperspectief gekozen waardoor de invloed van deze risicofactoren als functie van de tijd bezien kunnen worden. Daarmee kunnen de vele uiteenlopende determinanten van antisociaal en gewelddadig gedrag steeds beter in een coherent, multidisciplinair kader geplaatst worden.

Vanuit het oogpunt van maatschappelijke meerwaarde en wetenschappelijke vooruitgang verdient het aanbeveling vooral onderzoek te stimuleren dat aan de bijdragen van de biologische, psychologische en sociale determinanten van antisociaal en crimineel gedrag in evenredige mate recht doet. In Nederland is iets dergelijks tot nu toe helaas nog geen vanzelfsprekende zaak gebleken.

Noten en/of literatuur

Koten, R.C. van, Future applications of neuroscience in the area of justice: Identification of guiding visions of scientists as a first step in an interactive process. Masterscriptie aan de Vrije Universiteit, 2006, Amsterdam.

Vente, W. de en J.A. Michon, ‘Biopsychologische determinanten van antisociaal en crimineel gedrag’, in: Achtergrondstudies bij ‘Verantwoordelijkheid en perspectief: Geweld in relatie tot waarden en normen’, Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling, Den Haag, 1998, pp. 147-221.

Leave a Reply

Your email address will not be published. Required fields are marked *