Specimen Days

Specimen Days

Het was een verrassing. Michael Cunningham – één van Amerika’s moderne klassiekers, de schrijver van The Hours en A Home at the End of the World – had een sciencefictionroman geschreven.

Sciencefiction is een genre waar literaire schrijvers in de regel hun vingers niet aan willen branden. Heden en verleden zijn vertrouwd terrein voor de literatuur, maar op enkele uitzonderingen na (George Orwell, Aldous Huxley, Kurt Vonnegut) schrikken literaire schrijvers terug voor toekomstvisies.

In Specimen Days verkent Cunningham New York echter niet alleen tijdens de industriële revolutie en de moderne tijd, hij waagt ook een blik op een mogelijke toekomst van de stad en haar bewoners. Met de dichtregels van Walt Whitman als achtergrondmelodie laat hij drie verschillende verhalen in Manhattan spelen: één tijdens de Industriële Revolutie, één kort na het instorten van de Twin Towers, en één ongeveer honderdvijftig jaar in de toekomst.

Maar is het toekomstbeeld dat Cunningham in Specimen Days oproept even schokkend en onuitwisbaar als de visies van Orwell en Vonnegut? Of is het een mislukt experiment van iemand die te veel verouderde sciencefiction heeft gelezen en kunnen schrijvers beter met hun handen van de toekomst afblijven?

De eerste twee delen van Specimen Days – In the Machine en The Children’s Crusade – zijn zonder meer prachtig. Met zijn schitterende taalgebruik en aandacht voor details weet Cunningham zowel het fabrieksleven tijdens de Industriële Revolutie als het functioneren van een antiterreureenheid overtuigend op te roepen.

In het derde deel – Like Beauty – ontbreekt dat gevoel van realisme echter totaal. De toekomst van de Verenigde Staten lijkt te bestaan uit een samenraapsel van sciencefictionclichés uit de jaren zestig en zeventig. Er zijn atoombommen ontploft of er is een ongeluk geweest met een kerncentrale, waardoor een groot deel van het platteland vergiftigd is door straling en nauwelijks nog bewoonbaar is. De aarde is een toevluchtsoord geworden voor hagedisachtige buitenaardse wezens (Nadians) die werk vinden als vuilnismannen of kindermeisjes en ondernemende uitvinders vliegen in opgelapte raketten naar de sterren. En de hoofdpersoon zelf – Simon – is geen mens maar een androïde, die er net als alle intelligente robots naar verlangt menselijker te worden.

Haast alles in Like Beauty doet vals en schel aan, wat een schok is na de eerste twee buitengewoon sfeervolle, integere delen. Niet alleen is de hoofdpersoon een robot, heel New York is veranderd in één grote toeristische attractie. Acteurs worden betaald om de sfeer van New York uit de twintigste eeuw op te roepen. Ze spelen café-eigenaren, winkeliers, zwervers, criminelen en zelfs toeristen uit de twintigste eeuw. ‘Some had started living 24/7 as their characters. Some had had their names changed.’ (Cunningham, 2005, p. 210.) Geweld en gevaar zijn gereguleerd – toeristen betalen voor de ervaring overvallen, in elkaar geslagen of verkracht te worden, en kunnen met een cijfer aangeven hoe ver ze willen gaan.

Maar zelfs wanneer er werkelijk gevaar dreigt, doet dat in Like Beautynagemaakt en geregisseerd aan. Simon moet bijvoorbeeld New York ontvluchten omdat de overheid op kunstmatige levensvormen jaagt, en onderweg wordt zijn auto beschoten. De radio begint dan Born to Run van Bruce Springsteen te spelen. De hele achtervolging lijkt rechtstreeks uit een B-film overgenomen te zijn. Het verschil met de eerste twee delen, waar spanning en sfeer opgeroepen worden met suggestie in plaats van met fluitende kogels, is enorm.

Cunningham is echter een te goede en een te zorgvuldige schrijver om zonder reden een aantal middelmatige hoofdstukken aan een boek te plakken. Like Beauty hoort bij het boek – het afdoen als een minder geslaagd aanhangsel van In the Machine en The Children’s Crusade is te makkelijk. Al is Specimen Days geen sciencefictionroman in de traditionele zin van het woord, het draagt wel degelijk een toekomstvisie uit. Die visie ligt echter besloten in de overeenkomsten tussen de drie delen, niet in de verschillen. Je vindt Cunninghams toekomstbeeld pas als je zijn boek als één geheel bekijkt, van de eerste tot de laatste regel, en niet als drie gescheiden delen.

Op het eerste gezicht lijken de drie verhalen vrij los van elkaar te staan. De gebeurtenissen die in één deel van levensbelang zijn voor de karakters (een brand in een naaiatelier in In the Machine, kinderen die zelfmoordaanslagen plegen in The Children’s Crusade) zijn in het volgende deel zo goed als vergeten. De personages uit de verschillende delen zijn geen familie van elkaar, weten niet van elkaars bestaan en oefenen geen enkele invloed op elkaar uit. Het enige wat hen lijkt te binden, is dat hun levens zich allemaal op en rond Broadway afspelen.

Bij nadere beschouwing zijn er echter wel degelijk elementen die de drie verhalen met elkaar verbinden. En de meest opvallende daarvan is angst. In ieder deel roept Cunningham – naast de alomtegenwoordige vrees voor dood en vernietiging – een sfeer van angst en onzekerheid op die specifiek bij die tijd lijkt te horen.

In In the Machine gaat de dreiging uit van zielloze machines, de nieuwe dominantie van de techniek die het leven van mensen gaan beheersen. Als Lucas – een mismaakte tiener die na de dood van zijn broer de enige is die nog voor zijn familie kan zorgen – voor het eerst de fabriek betreedt, doet de voorman die hem begroet hem denken aan een machine. ‘By magic a man made of iron had been given the power of speech.’ (Cunningham, 2005, p. 13) Hij gaat geloven dat de machines mensen bewust opslokken om hun zielen te claimen. Mensen zijn gereduceerd tot hoeders van en voedsel voor de machines, die letterlijk hun leven overnemen. ‘The men of the works had relinquished their citizenship.’ (Cunningham, 2005, p. 29)

In The Children’s Crusade is, zo kort na de aanslagen van elf september, de angst voor chaos en willekeur het grootst. Mensen voelen zich hulpeloos – de FBI-afdeling waar de hoofdpersoon (Cat) voor werkt moet erop vertrouwen dat terroristen hèn bellen om hun daden aan te kondigen, en de overheid is niet eens in staat haar agenten te beschermen tegen bedreigingen. Het is niet langer mogelijk onderscheid te maken tussen vriend en vijand – iedereen kan een slachtoffer worden, en iedereen kan een dader zijn. Mensen zijn zich er meer dan ooit van bewust ‘that you could easily, at any moment, make your fatal mistake.’ (Cunningham, 2005, p. 105)

In Like Beauty verzamelt Cunningham alle angsten die moderne mensen voor de toekomst hebben (en die ook dikwijls in de sciencefiction van de jaren zestig en zeventig werden uitgedrukt): atoomoorlogen, godsdienstwaanzin, vreemde volken en intelligente robots. In dat opzicht is het derde deel een spiegelbeeld van het eerste. In In the Machine zijn mensen bang voor zielloze, onmenselijke machines, in Like Beauty worden machines juist als een bedreiging gezien omdat ze te menselijk zijn geworden en het onderscheid tussen mens en machine lijkt te vervagen. Ze zijn ‘a needless complication in the ongoing argument about the eternal soul.’ (Cunningham, 2005, p. 245)

Een andere opvallende overeenkomst tussen de drie verhalen is dat de centrale groep in ieder deel uit dezelfde drie archetypen bestaat. Een jonge man, een oudere vrouw – een moeder die geen moeder (meer) is – en een misvormd kind dat ook geestelijk niet helemaal in orde is. Ze hebben in ieder deel dezelfde naam (varianten op Lucas, Simon en Catherine), en de karakters waarbij het perspectief ligt (Lucas in In the Machine, Cat in The Children’s Crusade, Simon in Like Beauty) ervaren de wereld op min of meer dezelfde manier, en nemen uiteindelijk dezelfde cruciale beslissing.

Lucas, Cat en Simon voelen zich alle drie buitenstaanders, toeschouwers in een maatschappij die ze niet werkelijk begrijpen. Lucas ‘(W)as a stranger, a citizen of no place, come from County Kerry but planted in New York, where he grew like a blighted potato.’ (Cunningham, 2005, p. 12) Cat ‘(would) expire discreetly of loneliness and strangeness’ (Cunningham, 2005, p. 104) in een wereld zonder terroristische dreiging. En Simon zegt: ‘I feel like there’s something terrible and wonderful and amazing that’s just beyond my grasp … I feel like I’m always on the brink of something that never arrives. I want to either have it or be free of it.’ (Cunningham, 2005, p. 232)

Desondanks brengen alle karakters een groot persoonlijk offer voor iemand in hun omgeving, zonder dat ze daar iets voor terug verwachten (of krijgen). Lucas verminkt zichzelf om de zwangere verloofde van zijn overleden broer uit een brandend gebouw te houden. Cat smokkelt één van de kinderterroristen de stad uit, hoewel ze daardoor haar baan kwijtraakt, zelf voortvluchtig wordt en ze haar eigen leven riskeert. En Simon geeft zijn kans om naar de sterren te reizen op omdat de Nadian die vanuit New York met hem meegereisd is op sterven ligt, en hij haar niet alleen wil laten. Na haar dood kan hij niets anders doen dan verder naar het westen trekken. 

Een derde element dat de drie verhalen verbindt is een kleine, bijna onmogelijk mooie porseleinen kom (‘pale and bright as the moon’ (Cunningham, 2005, p. 158) ‘it seemed … to emit a faint white light’ (Cunningham, 2005, p. 48)) die alle hoofdpersonen betovert. Lucas merkt tekens op de rand, ‘like a language that insisted on its own cogency in a world that has lost the skill to decipher it’s message.’ (Cunningham, 2005, p. 60) De karakters voelen instinctief de waarde ervan (‘It seemed for a moment that if the bowl was lost something else would be lost as well.’ (Cunningham, 2005, p. 60)), maar er niet lang aan vasthouden. De kom wordt steeds te goedkoop gekocht, bijna in het geniep, en snel weer van de hand gedaan. Het lijkt onmogelijk dat iets dat zo mooi, zo fragiel en zo ondergewaardeerd is de eeuwen ongeschonden kan overleven, maar het is het enige voorwerp dat in alle delen onveranderd terugkomt. In het derde deel wordt het meegenomen naar de sterren. 

Maar boven alles worden de drie delen verbonden door het werk van Walt Whitman, wiens woorden als een rode draad door het verhaal lopen. En dat begint bij het motto van het boek, een citaat van vijf regels uit Leaves of Grass:

‘Fear not O Muse! truly new ways and days receive, surround you,
I candidly confess a queer, queer race of novel fashion,
And yet the same old human race, the same within, without,
Faces and hearts the same, feelings the same, yearnings the same,
The same old love, beauty and use the same.’
(Whitman, 1855)

Specimen Days is een eerbetoon aan Walt Whitman, die zijn hele leven doorschreef aan één groot liefdesgedicht. Leaves of Grass is een ode aan New York, aan de Verenigde Staten en aan het leven in het algemeen. En Whitman was geen dichter die over verandering schreef. Hij zag continuïteit, verbanden, patronen. Alles was met alles verbonden, er was geen begin of einde aan het leven, alleen transformatie, schoonheid en liefde. Een citaat van hem: ‘For every atom belonging to me as good as belongs to you to.’ (Cunningham, 2005, p. 128)

Voor de karakters in alle delen is Whitmans wereldbeeld belangrijk. In ‘In the Machine’ citeert Lucas uit Leaves of Grass alsof het een religieus boek is. Hij denkt, spreekt en ervaart de wereld in Whitmans woorden, die hem het gevoel te geven dat hij deel uitmaakt van iets groters, dat hij meer is dan een simpele, misvormde jongen die nergens thuishoort. Ook de kinderen uit The Children’s Crusade citeren Whitman, met name passages over liefde en dood. Hun verzorgster heeft hun appartement vol geplakt met pagina’s uit zijn boek. Het is het enige contact dat de kinderen met de buitenwereld hebben, en bepalend voor hoe zij hun omgeving zien. En in Like Beauty is Simon geprogrammeerd Whitmans teksten op te zeggen als hij in de war raakt of als hij in contact komt met een situatie die hij niet kan overzien.

De hoofdpersonen in Specimen Days ervaren vervreemding, angst, eenzaamheid. Maar ze worden gedreven door liefde. Niet de liefde tussen partners of tussen ouders en kinderen, en zeker niet de verwrongen liefde die de kinderen in The Children’s Crusade aangeleerd is. Het is een bredere, meer universele vorm van liefde, die banden schept tussen mensen die elkaar niet bewust opgezocht hebben maar die zich aan elkaar vastklampen in een angstaanjagende wereld.

Ook al zijn de karakters zich niet van elkaars bestaan bewust, ze leven volgens een patroon waarvan je – door de herhaling in alle drie de delen – het gevoel krijgt dat het zo oud is als de mensheid zelf. Het is een patroon dat verloren gaat in de geschiedschrijving (mensen herinneren zich de calamiteiten, de negatieven), en dat alleen zichtbaar is als je naar de relaties tussen individuen kijkt. Maar het is zo kenmerkend voor het menselijk ras dat het zelfs overleeft als alles in de wereld vals en kunstmatig is.

De kracht van dit patroon wordt verder benadrukt doordat in alle drie de delen van het boek angst en dood alomtegenwoordig zijn. Maar terwijl de angsten van mensen veranderen en gebonden zijn aan een tijd, zijn de diepe banden die mensen met elkaar opbouwen tijdloos. De beslissing van de hoofdpersonen om zich op te offeren voor een ander wordt zo instinctief genomen, gaat zo tegen alle logica in en gaat gepaard met zo weinig spijt dat het diep, diep in de mens vastgelegd lijkt dat dit juist is. Het is zo sterk dat het zelfs in een gebrekkig geprogrammeerde robot verankerd is.

Onveranderlijkheid en continuïteit zijn uiteindelijk de dominante elementen in Cunninghams toekomstvisie. De liefde en de betrokkenheid bij anderen die ons definieert als mensen lijkt fragiel naast alle chaos, dood en geweld, maar is in feite onverwoestbaar (fragiel en onverwoestbaar als een porseleinen schaal). Dat is het toekomstbeeld dat Cunningham op wil roepen. Geen intelligente robots, geen atoomoorlogen, geen buitenaardse invasie. Maar een patroon van menselijkheid, mededogen en onbaatzuchtigheid dat zal blijven bestaan, ongeacht wat er verder in onze omgeving verandert.

Noten en/of literatuur

Cunningham, M., Specimen Days, New York, 2005.

Whitman, W., Leaves of Grass, New York, 1855.

Leave a Reply

Your email address will not be published. Required fields are marked *