Het overbrengen van ideeën

Het overbrengen van ideeën

Een belangrijk doel waarvoor de hedendaagse media gebruikt worden, is het overbrengen van ideeën. Journalen brengen een variatie aan ideeën over van nationale en internationale gebeurtenissen, zoals de aangerichte schade door een orkaan of de economische gesteldheid van ons land. Via discussieprogramma’s worden ideeën over meningen van personen, politieke partijen of organisaties aangeboden en zelfs programma’s voor de jongsten in de samenleving brengen simpele ideeën over. De onderliggende aanname voor deze visie van media is dat ieder individu een verzameling van ideeën bezit en dat het met behulp van taal mogelijk is om deze ideeën over te brengen (al dan niet via de media) op andere individuen. Maar is deze aanname wel correct? ‘Natuurlijk!’ zal uw eerste reactie zijn, ‘het feit dat ik dit artikel en de ideeën die erin staan begrijp is het bewijs dat de aanname correct is.’ En hierin hebt u natuurlijk gelijk: een reden voor het succes van de mensheid is misschien wel dat communicatie mogelijk is. Hieronder proberen we echter te laten zien dat dit nog niet zo vanzelfsprekend is als het in de eerste instantie lijkt.

Wat zijn ideeën?

Voordat we dieper ingaan op deze materie, is het goed om even stil te staan bij wat ideeën nu eigenlijk zijn. In de filosofie spelen ideeën al eeuwenlang een belangrijke rol in discussies omtrent de vraag: wat is betekenis? Een belangrijke bijdrage in deze discussie is gedaan door filosoof John Locke met zijn boek An Essay Concerning Human Understanding (Locke, 1690). Hierin beschrijft Locke hoe ieder individu een eigen privé verzameling elementaire ideeën bezit die gecombineerd kunnen worden tot complexere ideeën (Locke, 1690, p. 95). Volgens Locke zijn aan elementaire ideeën een woord gekoppeld (Locke, 1690, p. 532). Zo hebben wij allemaal bijvoorbeeld een idee BOOM met daaraan gekoppeld het woord ‘boom’ (met hoofdletters verwijzen we naar het idee en met aanhalingstekens verwijzen we naar het woord). De ideeën, die door middel van media overgebracht worden, zijn vaak complex in vergelijking met deze elementaire ideeën die ieder individu bezit en kunnen eigenlijk niet overgebracht worden met één enkel woord. In zo’n geval kunnen dus de woorden van verschillende elementaire ideeën aaneengeschakeld worden tot zinnen om toch het complexe idee te kunnen communiceren. In dit artikel zullen wij ons voornamelijk richten op de communicatie van elementaire ideeën, omdat dit het artikel beter begrijpbaar houdt en aan de inhoud geen afbreuk doet.

Overdracht van ideeën in de media berust dus op de aanname dat ideeën überhaupt overdraagbaar zijn of, met andere woorden, dat de kijker of luisteraar uiteindelijk hetzelfde idee bezit als diegene(n) die het idee via de media verspreidde(n). En deze aanname lijkt terecht! Niemand zal ontkennen dat dit een juiste aanname is, maar toch klopt er iets niet. Als ieder individu zijn eigen privéverzameling ideeën heeft, hoe kan een idee van individu A dan hetzelfde zijn als een ander idee van individu B? Het zijn twee ideeën, elk in een ander individu, en twee duidelijk afzonderlijke ideeën kunnen natuurlijk niet tegelijkertijd één en hetzelfde idee zijn (Stokhof, 2003, p. 30). Hoewel wij dus niet ontkennen dat twee individuen hetzelfde idee kunnen bezitten (dit blijkt namelijk uit de dagelijkse praktijk), is het zeker niet vanzelfsprekend hoe twee individuen hetzelfde idee kunnen bezitten.

Het is belangrijk om te onthouden dat gelijkheid van twee dingen altijd een nadere specificatie nodig heeft met betrekking tot welk aspect twee dingen hetzelfde zijn (Lowe, 1995, p. 163). Indien de gelijkheid van ideeën hierboven betrekking heeft op hun locatie, dan zullen twee ideeën in verschillende individuen op verschillende locaties inderdaad niet hetzelfde kunnen zijn. Twee dingen kunnen echter ook hetzelfde zijn met betrekking tot andere aspecten dan locatie, bijvoorbeeld met betrekking tot kleur, grootte of vorm. Denk hierbij aan meerdere kopieën van hetzelfde boek in de etalage van een boekenwinkel. Ondanks dat deze boeken met betrekking tot hun precieze locatie niet hetzelfde zijn, kunnen ze met betrekking tot inhoud, titel en auteur wel hetzelfde zijn. Het mysterie over hoe twee verschillende ideeën in verschillende individuen toch hetzelfde kunnen zijn, kan dus opgelost worden door een ander criterium dan hun locatie te vinden op basis waarvan ze wel hetzelfde zijn. De rest van dit artikel probeert zo’n geschikt criterium te vinden.

Een eerste poging

Een voor de hand liggend criterium voor gelijkheid van twee verschillende ideeën in verschillende individuen is de inhoud van de ideeën. Deze vorm van gelijkheid zullen we inhoudsgelijkheid noemen. Het idee BOOM in individu A is inhoudsgelijk aan het idee BOOM in individu B, omdat ze dezelfde inhoud hebben. Hoewel de inhoudsgelijkheid geschikt lijkt, is het toch niet zonder problemen en brengt het een extra eis aan het licht die lijkt te moeten gelden voor het criterium van gelijkheid van ideeën in verschillende individuen. Het probleem met de inhoudsgelijkheid is dat de inhoud van ideeën niet publiek toegankelijk is. Ieder individu bezit zijn eigen privéverzameling ideeën en omdat de inhoud van deze ideeën ook privé is, is deze inhoud enkel toegankelijk voor het individu zelf en niet voor andere individuen. Indien de inhoudsgelijkheid dus zou gelden, zou het onmogelijk zijn om te bepalen of twee individuen wel of niet hetzelfde idee bezitten. Aangezien wij eerder al concludeerden dat mensen hiertoe juist wel in staat zijn, lijkt de inhoudsgelijkheid hiermee afgedaan als kandidaat voor het bepalen van de gelijkheid van twee verschillende ideeën in twee verschillende individuen. Ondanks dat de inhoud niet direct geschikt is als criterium voor gelijkheid, is het belangrijk te benadrukken dat de inhoud wel degelijk een rol moet spelen in de gelijkheid. Bij communicatie (bijvoorbeeld via de media) is het namelijk de inhoud van ideeën die overgebracht wordt. Nu de gelijkheid van ideeën niet direct bepaald kan worden aan de hand van hun inhoud, is het wellicht mogelijk om met een criterium te komen dat indirect gebruik maakt van de inhoud van ideeën. De extra eisen voor het criterium zijn dus dat het publiek toegankelijk moet zijn (Lowe, 1995, p. 163) en dat het indirect op de inhoud van ideeën gebaseerd moet zijn. In de volgende paragraaf zullen we hiervoor een plausibele kandidaat introduceren.

Web-van-ideeën

Een ander mogelijke vorm van gelijkheid zullen we webgelijkheid noemen, omdat het gebaseerd is op een web-van-ideeën (Nouwt, 2008, pp. 21-29). Eerst zal het web-van-ideeën uitgelegd worden, waarna webgelijkheid beschreven wordt.

Zoals hierboven al enige malen genoemd is, bezit ieder individu een verzameling van ideeën. Door aan te nemen dat de ideeën uit deze privéverzameling gerelateerd zijn op basis van hun inhoud met andere ideeën uit dezelfde privéverzameling, ontstaat er een webachtige structuur waarbij de ‘plaats’ van een idee in dit web een indicatie is van de inhoud van het idee. Dit behoeft wellicht meer uitleg. Neem bijvoorbeeld het idee BOOM. In het web-van-ideeën zal het idee BOOM, doordat het inhoudelijk gerelateerd is aan de ideeën STAM, BLAD en BOS, een relatie hebben met onder andere deze drie ideeën. Het web-van-ideeën onstaat als alle inhoudelijke relaties tussen de privéverzameling ideeën van een individu geprojecteerd worden als relaties tussen ideeën in dit web. Nu de inhoud van ideeën gevangen is in het web-van-ideeën, is de volgende stap het ontwikkelen van een vorm van gelijkheid van ideeën dat gebruik maakt van dit web-van-ideeën.

Op basis van het web-van-ideeën kan de webgelijkheid van twee ideeën in verschillende individuen als volgt gekarakteriseerd worden: twee ideeën in de webben-van-ideeën van twee individuen zijn webgelijk indien ze op dezelfde manier gerelateerd zijn aan andere webgelijke ideeën. Het idee BOOMA in het web-van-ideeën van individu A is dus webgelijk aan het idee BOOMB in het web-van-ideeën van individu B indien zowel idee BOOMA als idee BOOMBbeide in hun eigen web-van-ideeën gerelateerd zijn aan bijvoorbeeld de webgelijke ideeën STAMA en STAMB, de webgelijke ideeën BLADA en BLADB, en de webgelijke ideeën BOSA en BOSB.

Is webgelijkheid nu wel een geschikte kandidaat voor de gelijkheid van ideeën? In ieder geval voldoet het aan de bovengenoemde eis dat een geschikte kandidaat indirect gebaseerd moet zijn op de inhoud van ideeën. Webgelijkheid beroept zich namelijk op relaties tussen ideeën in het web-van-ideeën en deze relaties in het web-van-ideeën zijn op hun beurt weer gebaseerd op de inhoud van ideeën.

Hoe zit het echter met de publieke toegankelijkheid, zijn de relaties van een idee met andere ideeën in een web-van-ideeën, zoals webgelijkheid hierboven gekarakteriseerd wordt, publiek toegankelijk? Nee, de publieke toegankelijkheid van deze relaties is nog niet aangetoond, hiervoor is nog één extra ingrediënt nodig: woorden. Een individu heeft de mogelijkheid om een relatie tussen twee ideeën in zijn web-van-ideeën publiek te maken door de woorden die staan voor deze twee gerelateerde ideeën in één zin uit te spreken. Door het uitspreken van bijvoorbeeld de zin ‘boom heeft stam’, waarbij de woorden ‘boom’ en ‘stam’ staan voor, respectievelijk, de ideeën BOOM en STAM, maakt een individu publiekelijk toegankelijk dat in zijn web-van-ideeën de ideeën waarvoor de woorden ‘boom’ en ‘stam’ staan aan elkaar gerelateerd zijn. Een ander individu dat de woorden ‘boom’ en ‘stam’ in één zin hoort, kan vervolgens controleren of in zijn web-van-ideeën de ideeën waarvoor de woorden ‘boom’ en ‘stam’ staan ook aan elkaar gerelateerd zijn. Met webgelijkheid is er dus een publiek toegankelijke vorm van gelijkheid van ideeën ontwikkeld dat gebaseerd is op de inhoud van de ideeën en hoewel het niet de meest elegante vorm van gelijkheid is, is het wel de meest plausibele.

Conclusie

Terwijl wereldwijd waarschijnlijk miljarden mensen zich regelmatig voeden met ideeën aangeboden in de media, is het voor filosofen nog steeds een raadsel welke principes ten grondslag liggen aan deze overdracht van ideeën. We begonnen met de constatering dat er, om te kunnen spreken van succesvolle overdracht, een criterium moet bestaan om te bepalen of twee ideeën in twee verschillende individuen ‘hetzelfde’ zijn. Er is uitgelegd dat de voor de hand liggende vormen van gelijkheid op basis van locatie en inhoud niet werken en vervolgens is er een alternatieve vorm van gelijkheid voorgesteld, genaamd webgelijkheid, dat plausibeler lijkt te zijn. Op webgelijkheid, zoals het hier uiteengezet is, valt nog wel het een en ander af te dingen. Zo blijft bijvoorbeeld de relatie met taal onderbelicht, is het onduidelijk of mensen daadwerkelijk webben-van-ideeën bezitten en zo ja, hoe deze webben-van-ideeën precies in elkaar zitten en voortkomen uit de inhouden van de verzameling privé-ideeën van een individu. Meer onderzoek zou op deze vragen een antwoord moeten geven. Aan de andere kant lijkt het één van de weinige mogelijkheden om het probleem van gelijkheid van ideeën in verschillende individuen uit te leggen.

Hopelijk zult u zich zo nu en dan nog eens achter uw oor krabben tijdens een commercial van uw favoriete televisieprogramma en u verbazen over welke raadselachtige mechanismen ten grondslag liggen aan uw grootste hobby!

Noten en/of literatuur

Locke, J., An Essay Concerning Human Understanding, Londen, 1690, (Ed.) 1841, books.google.nl/books?id=cjYIAAAAQAAJ&… (28 augustus 2008).

Lowe, E.J., Locke: On Human Understanding, Florence, 1995.

Nouwt, B., Updating Empiricist Mentalist Semantics, Utrecht, 2008.

Stokhof, M.J.B., Taal en Betekenis: Een inleiding in de taalfilosofie, Amsterdam, 2003.

Leave a Reply

Your email address will not be published. Required fields are marked *