Vreemde tijden

Vreemde tijden

Tijd is een veelkoppig monster. We praten er veel over en hebben er allerlei ideeën over, maar wat het precies is vinden we moeilijk te zeggen.1 Dat geldt niet alleen voor ‘gewone mensen’, maar ook voor wetenschappers en filosofen die zich hiermee bezighouden.

In het alledaagse leven gaat de tijd zijn gangetje en is er geen behoefte om uit te leggen wat het is. Immers, we maken afspraken op de kalender en weten het verschil tussen morgen en gisteren. Maar soms gaat het toch mis. Dat zien we bij mensen met een zware geestelijke stoornis, zoals depressie, manie en psychose. In die stoornissen verdwijnt de ons bekende normale tijdservaring en wordt deze vervangen door een ander tijdsgevoel. In dit artikel zet ik eerst drie verschillende filosofische tijdsopvattingen uiteen en laat daarna zien hoe deze een licht werpen op pathologische tijdservaring.

Tijdsbalk

De eerste filosofische opvatting van tijd is die van de ‘tijdsbalk’. Hierin wordt tijd voorgesteld als een oneindige verzameling van punten of ogenblikken, die geordend achter elkaar op een lijn liggen. Ieder paar van gebeurtenissen heeft een tijdsrelatie, in termen van ‘eerder dan’, ‘later dan’, of ‘gelijktijdig met’. Ieder ogenblik ligt vast op de tijdsbalk en kan ten opzichte van een referentiepunt, bijvoorbeeld de geboorte van Christus, afgemeten worden. In deze opvatting van tijd spelen kalenders, de jaartelling en de dagen van de week en de maand een grote rol. Deze opvatting gebruiken we wanneer we afspraken met elkaar maken of wanneer we gebeurtenissen in het verleden met elkaar in verband proberen te brengen. Dit heet ook wel de objectieve of statische visie. De tijd hierin is namelijk een aspect van de objectieve wereld en is in zekere zin statisch. Iedere gebeurtenis is ‘voor eeuwig’ vastgelegd op één specifieke locatie op de tijdsbalk. Deze tijdsbalk staat zelf stil. De tijd in deze visie is een soort ‘vierde dimensie’. Het is een lineaire orde die momenten en gebeurtenissen omvat, vergelijkbaar met ruimtelijke dimensies. Dit is een aantrekkelijke visie die veel wordt gebruikt in ‘objectieve wetenschappen’ zoals de geschiedkunde, maar vooral in de natuurwetenschappen.

Er kleeft echter één groot nadeel aan: er is geen plaats voor het heden. Hoe zouden we dat immers een plaats kunnen geven op de tijdsbalk? Het heden is veranderlijk en verschuift steeds, maar die verschuiving is niet representeerbaar op een enkele tijdsbalk. Daarvoor zouden we een metatijdsbalk moeten invoeren, om te zeggen in wélke tijd het heden verschuift. Ook begrippen als ‘het verleden’ en ‘de toekomst’ kunnen we daardoor niet in de statische tijdsvisie plaatsen. Terwijl in onze ervaring de meest fundamentele aspecten van het concept ‘tijd’ de verschillen tussen verleden, heden en toekomst zijn, is hiervoor geen plaats in de statische visie. De ervaring van zoiets als een heden zou, volgens de statische visie, slechts een psychologische illusie zijn en de verschillen tussen verleden en toekomst zouden enkel taalverschijnselen zijn, zonder referentie aan de werkelijkheid.

Tijdsstroom

Intuïtief gezien is het belangrijkste aspect van tijd zoiets als verandering: vanuit de toekomst komen er dingen op ons af die ons beroeren, om daarna weg te zakken in het verleden. De uitgewerkte visie hiervan heet ook wel de dynamische of subjectieve visie. Hierin is het verschil tussen verleden en toekomst essentieel: het ene is ‘nog niet gebeurd’, het andere is ‘voorbij’ en onveranderlijk. Hiertussen hangt het heden waarin wij ons bevinden, van waaruit we terugblikken op een verleden en vooruitkijken naar een nog ongewisse toekomst. Het belangrijkste van deze visie is dat het heden essentieel in een staat van verandering is. Husserl, een van de belangrijkste filosofen van deze tijdsvisie, zegt dat de kern van de diepste tijdservaring is dat ‘er iets stroomt’ (Husserl, 1966). Het verleden en de toekomst zijn geen realiteiten die al op zichzelf bestaan, maar, in de dynamische visie, eerder een soort aspect van het heden. Het zijn de herinneringen in het heden aan het verleden, en de plannen en verwachtingen voor de toekomst vanuit datzelfde heden. Hoewel we uiteraard deze visie gebruiken in het dagelijks leven, kleven hier een aantal bezwaren aan. Hoe kunnen we namelijk in deze visie nog over zoiets als ‘duur’ praten? Hoe kunnen we uitleggen dat een maand langer duurt dan een week? Tijd is in deze visie niet kwantificeerbaar: het is niet zoiets als een (ruimtelijke) dimensie. Gevoelens dat iets lang of kort duurt hebben hierin dan ook geen plaats. Er is enkel een heden, zonder een duur, met verandering, maar zonder snelheid. Immers, ten opzichte waarvan zou je een eventuele snelheid van de tijd kunnen vaststellen? In de dynamische visie is er immers geen vaste tijdsbalk. Om dergelijke vragen te beantwoorden ligt ook bij de dynamische visie de invoering van een metatijd, met alle problemen van dien, op de loer.

Verhalende tijd

Het vreemde is dat we in het dagelijks leven helemaal geen problemen hebben met het bestaan van deze twee tegengestelde visies. Volgens Ricoeur zijn het narratieven, oftewel verhalen die de kloof tussen de twee visies overbruggen – of in ieder geval die het leven met de twee uitersten leefbaar maken (Ricoeur, 1988). Volgens Ricoeur liggen in grote verhalen over geboorte, leven en dood of over oorlog en vrede, maar ook in kleine verhalen over hoe je kan leven van dag tot dag en van ontbijt tot ‘s avonds laat, zowel een dynamisch als een statisch tijdsaspect. Statisch, omdat het ‘objectieve verhalen’ zijn, die zich iedere keer weer hetzelfde voltrekken en daarmee een structuur of orde in/van de tijd scheppen. Dynamisch, omdat we zelf deze verhalen uitvoeren, op ieder moment midden in het verhaal zitten en het vervolg spannend en onzeker blijft. Narratieven zouden middelen tussen de statische extreme visie waarin de tijd als een blok beton op onpersoonlijke wijze vastligt en de dynamische waarin het heden de enige realiteit is, die echter steeds weer grillig anders is.

We hebben nu drie tijdsvisies: een statische, een dynamische en een narratieve. De laatste valt er wat buiten omdat deze de andere twee als een soort extremen of limiet neemt, en hen daarmee dus vooronderstelt. Hoe kunnen we nu met deze drie theorieën afwijkende (pathologische) tijdservaringen duiden? Allereerst de depressie.

Depressieve tijd

Iemand die depressief is, is lusteloos, ervaart alles als zinloos en ervaart verdriet zonder dat duidelijk is waar dat betrekking op heeft. Hij of zij zit gevangen in zichzelf, heeft het gevoel nauwelijks te kunnen ademen en geen ruimte te hebben waarin hij zich kan bewegen. Hij of zij ziet op tegen de geringste activiteiten, zoals opstaan, ontbijten en koffiezetten, en tobt eindeloos over al die zware gebeurtenissen die in de toekomst nog dreigen. Minstens zo erg ziet hij of zij op tegen lege tijd, die nog niet is gevuld met activiteiten. Al sinds Minkowski wordt er in de psychiatrie gespeculeerd over de relatie tussen depressiviteit en tijdservaring (Minkowski, 1933). Minkowski meende dat ieder die depressief is een élan vital mist. Dat élan vital (Minkowski ontleende dat aan de toen populaire Franse filosoof Bergson) is een gevoel dat je in het heden verbonden bent met een bron van creativiteit, doelgerichtheid naar de toekomst, en levensvreugde. Die bron droogt in de depressie op. Met Husserl zouden we kunnen zeggen dat er ‘niets meer stroomt’, dat de tijdsstroom bevroren is. Mensen die depressief zijn zeggen ook wel dat alles, inclusief de tijd, stilstaat en er tot in de oneindigheid niets wezenlijks meer zal gebeuren. Met onze drie tijdsvisies (narratief, statisch, dynamisch) kunnen we dit als volgt duiden. Op de een of andere manier zijn in de depressie het dynamische tijdsgevoel en de betekenisvolle verhalen verdwenen. Enkel de statische tijd is nog overgebleven. Als je alleen maar de statische tijd kent en ervaart, is dat zeer onaangenaam. Je kent dan geen speciaal belang toe aan het heden: in plaats daarvan zijn alle tijdstippen gelijkwaardig. Je ervaart de tijd als een oneindige lijn waarop je op een willekeurig punt bent neergekwakt. De lijn naar het verleden is hetzelfde als naar de toekomst. Alle gebeurtenissen liggen in een onveranderlijke volgorde vast. In feite gebeurt er niets meer: alles ligt stil, er doen zich alleen nog gebeurtenissen aan je voor, als objecten waar je als (depressief) persoon niet meer bij bent betrokken.

Hoe kan een depressief persoon nu weer het verloren heden en de narratieve tijd hervinden? Eigenlijk op twee manieren: door de dynamische tijd terug te vinden en door de ‘verhalen’ te hervinden die de dynamische en statische tijd verbinden. Het eerste geschiedt met behulp van medicijnen2, maar kan ook worden geholpen door technieken als mindfulness-training, waarbij de patiënt zich bewust op het feitelijke en lijfelijke hier en nu moet richten, zodat het idee van oneindig lange statische tijd wat naar de achtergrond zakt in het voordeel van het gevoel van een reëel bestaand heden. Daarnaast heeft de depressieve persoon er ook baat bij om, wanneer hij weer zinnige verhalen leert, het blije levensgevoel te verbinden met de monotone achtergrond van de statische tijd. Deze verhalen moeten middelen tussen de onmiddellijke ervaring in het heden van de patiënt en het meer gemeenschappelijke gebeuren van de statische kalendertijd. Dergelijke betekenisgevende verhalen kunnen door psychotherapie tot stand komen.

Manische tijd

Het tegenovergestelde van de depressie is de manie. Daarin gebeurt precies het omgekeerde: het meer terneergeslagen levensgevoel van de statische visie verdwijnt en in plaats daarvan worden het heden en de kracht die daarin zit om in het hier en nu te leven ontzettend uitvergroot en opgeblazen (Binswanger, 1960). De manische persoon gaat volledig op in het heden: wat er in het verleden was, interesseert hem niet meer en het feit dat de toekomst er wel aankomt maar nog op enige afstand staat, accepteert hij ook niet langer. Hij maakt wilde plannen die onmiddellijk in het heden dienen te worden uitgevoerd. Wanneer anders, als het heden eigenlijk het enige is dat er bestaat? Terwijl andere mensen ontspannen in de tijd leven,en denken ‘morgen is er weer een dag’, is voor de manische persoon alles urgent en is morgen eigenlijk al vandaag. Verhalen blijven nog wel van belang in de manie, hoewel ze wel vervormd raken. Zodra ze gaan fragmenteren is er niet meer langer sprake van een manie, maar van een psychose.

Psychotische tijd

‘Psychose’ is een veelomvattend begrip. Er bestaan zowel manische, depressieve als ‘gewone’ psychoses. Er zijn psychoses die de gehele persoonlijkheid in beslag nemen, maar kort duren. Daarnaast zijn er psychoses van langere duur die slechts over een deel van iemands leven gaan. Iemand die psychotisch is, is te herkennen doordat hij of zij een verwarde indruk maakt, bizarre dingen zegt en onbegrijpelijk gedrag vertoont. Een psychose is misschien het eenvoudigst te begrijpen wanneer we kijken naar wat er gebeurt met conventies, regels en afspraken. Kort gezegd: deze worden allemaal geschonden of verworpen, bewust of onbewust (Kusters, 2005). Afspraken over wat bijvoorbeeld telt als geld, regels over hoe je je moet gedragen in de openbare ruimte of conventies van de taal over welke betekenis bij welk woord hoort verdwijnen allemaal in het psychotische malen. Door het ontbreken van dit soort vaste afspraken leeft een psychotisch iemand in een chaotische, veranderlijke en grillige wereld.

Voor de ervaring en het denken over tijd heeft dit vergaande consequenties. In het normale bestaan wordt de tijd leefbaar en begrijpelijk gemaakt door het niveau van de narratieven. We leven bij de gratie van diep ingesleten achtergrondkennis over de opkomst en ondergang van de zon, de verhouding van de klok tot de tijd (de klok is niet hetzelfde als de tijd, maar geeft deze slechts weer), de richting van onze biologische en andere levensprocessen, etc. Dergelijke kennis verdwijnt en de psychoot raakt verdwaald in de tijd. Hij kent het niveau van narratieve tijd niet meer, dat de twee extremen van statische en dynamische tijd scheidt en leefbaar maakt. In plaats daarvan vallen in de psychose de statische en dynamische tijd samen. Hij leeft geheel in het heden: in een dynamische tijd. Tegelijkertijd heeft hij wel weet van de statische tijd: hij weet dat de tweede wereldoorlog van 1940 tot 1945 duurde, dat 11 september een belangrijke datum is, etc. Deze statische data staan echter niet langer meer op een objectieve afstand, maar beheersen zijn heden. In de psychose komt de geschiedenis tot leven. Als de psychoot Duits hoort, is dat voor hem een teken dat de vijand dieper is geïnfiltreerd, en als hij een cijfercombinatie ziet waarin 9-11 voorkomt weet hij dat dát de code is die hem herinnert aan een mythische en gedenkwaardige gebeurtenis. De psychoot leeft dus in een eeuwig heden, waarin alle tijden door elkaar heen lopen. Alle gebeurtenissen voltrekken zich van heel dichtbij: er zijn geen beschermende verhalen meer die dingen op afstand kunnen houden. Voor de psychoot is iedere datum aanwezig in het heden, en kan hij kriskras heen en weer schieten over de statische tijdsbalk. De psychoot heeft het gevoel de tijdsbalk te kunnen manipuleren. Hij draait aan de wijzers van de klok en voelt hoe daarmee de tijd achteruitgaat, of hij verscheurt de krant van vandaag en ervaart hoe er een datum wegvalt uit de tijd. Om de psychoot te helpen moet hij weer de gemeenschappelijke tijd van de narratieven aanleren. Zodra hij dergelijke verhalen weer accepteert, kan hij de objectiviteit van een kalender scheiden van de subjectiviteit van het veranderlijk heden en weer ‘normaal’ worden.

Ik hoop te hebben laten zien dat de filosofie van de tijd kan helpen om de verschillende soorten tijdsstoornissen, van depressie tot psychose, te onderscheiden en meer inzichtelijk te maken. Hiervoor moeten we wel tolereren dat er verschillende tijdsvisies naast elkaar bestaan. In de wetenschap en filosofie zelf streeft men vaak naar één enkele uniforme visie op tijd – of dat nu de statische, de dynamische of de narratieve visie is. Echter, ik hoop ook te hebben laten zien dat juist het opgaan in één van de extreme visies, met verwaarlozing van de andere tijdsperspectieven, leidt tot pathologische tijdservaringen. De psychopathologie corrigeert hier in feite de monomanie en systeemdwang van de filosofie en de wetenschap door hun de doorleefde consequenties voor te houden van wat er kan gebeuren wanneer men slechts één tijdsperspectief kent.

Noten

1. Een zeer bekende uitspraak van Augustinus luidt: ‘Wat is tijd? Als men het mij vraagt weet ik het niet, maar als men het mij niet vraagt, weet ik het.’

2. Medicijnen werken eigenlijk indirect: bij alle drie de hier besproken stoornissen is er evident wat mis op het psychische vlak, wat op raadselachtige wijze deels kan worden verholpen door op het neurologische vlak in te grijpen.

Leave a Reply

Your email address will not be published. Required fields are marked *