Intelligent design?

Intelligent design?

In dit essay ga ik in op de betekenis van het begrip intelligentie voor zover dat gebruikt wordt in de discussie over intelligent design. Over intelligent design (ID) is heel wat te doen geweest. Daarom begin ik met een korte samenvatting van de argumenten van de aanhangers van ID. Daarna zal ik beargumenteren dat de kritiek van ID op de wetenschap niet onterecht is, maar dat de filosofie van ID zelf ook niet houdbaar is.

Zweepstaart

Een basisaanname van ID is dat er biologische structuren bestaan die niet via een geleidelijke evolutionaire (darwinistische) weg zouden kunnen zijn ontstaan. Het beroemdste voorbeeld is dat van de bacteriële zweepstaart (Behe, 1996). Dit is een soort moleculaire ‘buitenboordmotor’ met tientallen onderdelen (eiwitten) die allemaal tegelijk moeten werken en ook moeten samenwerken om te functioneren. De gedachte achter ID is dat een zweepstaart niet stukje bij beetje kan zijn ontstaan omdat een motor die voor 90 % compleet is niet voor 90 % werkt maar voor 0 %. De bacteriële zweepstaart lijkt daarom onverklaarbaar. Een incomplete motor werkt immers niet en wordt niet geselecteerd als overlevingsfactor in het evolutionaire proces.

Een andere optie is dat de zweepstaart ‘bij toeval’ (wat dat ook moge zijn) is ontstaan. Deze kans is echter zo klein dat het geen realistische verklaring is. Dus, is de conclusie van ID, als noch evolutie noch toeval een bevredigende verklaring is, dan moet een dergelijke motor wel ontworpen zijn. En als je stelt dat iets ontworpen is, moet er ergens een ontwerper zijn die op intelligente wijze dingen ontwerpt. De meeste verdedigers van ID identificeren deze ontwerper met een God en het lijkt er dan ook sterk op dat zij een wetenschappelijk godsbewijs willen geven. Dat laatste wordt overigens ontkend. Feit is echter wel dat de meeste aanhangers van ID gelovige christenen zijn.

God via de achterdeur

Zo ongeveer de gehele wetenschappelijke wereld heeft zich, met veel emotie en gevoel voor retoriek, afgezet tegen de ID-gedachte. De reactie vanuit met name de evolutiebiologie luidde ongeveer als volgt: ‘ID is allemaal onzin want we weten wel hoe bijvoorbeeld een bacteriële zweepstaart zich heeft kunnen ontwikkelen. De gedachte dat iets zich niet via een geleidelijke darwinistische weg heeft ontwikkeld is belachelijk en we hebben bijzonder veel bewijsmateriaal om dat te onderstrepen. ID is slechts een poging om God via de achterdeur weer de wetenschap in te loodsen, terwijl we die nu juist net kwijt waren.’

Is dit een redelijke reactie? Ik meen van niet, zonder dat ik met die overtuiging tot aanhanger van ID gepromoveerd hoef te worden.1 De kenmerkende en typische reactie uit de wetenschap heeft namelijk het levensbeschouwelijke en filosofische uitgangspunt dat alles wat we om ons heen zien geëvolueerd móet zijn, en dat dit in principe ook wetenschappelijk verklaard en begrepen zou moeten kunnen worden met de beschikbare of toekomstig beschikbare wetenschappelijke ideeën en theorieën. 

Grenzen aan wetenschap

Dit laatste is echter allerminst vanzelfsprekend of zelfs maar te verwachten. Als ik als wetenschapper kijk naar de claims van de ID-beweging denk ik dat ze gelijk heeft met te stellen dat we geen flauw idee hebben hoe bepaalde structuren op aarde tot stand hebben kunnen komen. Strijdbare tegenstanders van ID uit de hoek van de biologie doen soms hun uiterste best om dat te ontkennen maar veel verder dan een lekker leesbaar verhaal over hoe het ongeveer gegaan zou kunnen zijn komen ze niet. De reactie vanuit de wetenschap op de wetenschappelijke claims van ID vind ik daarom onjuist en vaak ook gewoon misleidend. 

Aan de andere kant is de conclusie van de ID-beweging ook te bekritiseren. Ze heeft een punt als het gaat over de grenzen van wetenschap en in het bijzonder over de grenzen van evolutiebiologie. Maar als je stuit op iets dat naar jouw mening niet verklaard kan worden door huidig wetenschappelijk inzicht is het bepaald niet nodig of zelfs wenselijk om direct te stellen dat het dus ontworpen moet zijn. Als je overtuigd bent van de gedachte dat er geen wetenschappelijke verklaring mogelijk is, doe je niet veel anders dan een feit vaststellen. God en wetenschap zijn niet complementair in de zin dat wat de één niet verklaart, automatisch aan de ander toevalt. Juist dit misverstand vormt de basis van de heftige debatten. In het beste geval stuit ID op de grenzen van de wetenschap. Dit is geen vreemde gedachte want wetenschap houdt zich op de keper beschouwd met tamelijk oppervlakkige dingen bezig (Meester 2003, 2007).

Horlogemaker

Laten we de zaak eens op een andere manier bekijken, aan de hand van de bekende Paley analogie (Dembski, 1998). Stel dat je een horloge op straat vindt. Wat denk je dan? Natuurlijk herken je het horloge als een object waar je met zekerheid van kunt vaststellen dat iemand dat ontworpen en gemaakt heeft; horloges ontstaan niet spontaan. Het horloge kan worden verklaard door een beroep op ontwerp en daar zit automatisch een ontwerper aan vast die met een bepaalde mate van intelligentie heeft gewerkt. 

Het horloge is zowel complex als gespecificeerd. Complex slaat hier op het feit dat de kans dat een horloge spontaan ontstaat heel klein is. Gespecificeerd slaat op het feit dat er een herkenbare structuur aanwezig is die het horloge in staat stelt om zijn functie te vervullen, namelijk de tijd aanwijzen. Die specificatie is wel nodig om tot het besluit van een ontwerp door intelligentie te komen. De uitkomst van bijvoorbeeld honderd muntworpen is zeker complex maar hoeft niet aan ontwerp toegeschreven te worden omdat er geen herkenbare structuur bestaat die onafhankelijk van de gegooide uitkomsten kan worden beschreven.

Volgens de ID-aanhanger vormen complexiteit en specificatie gezamenlijk een betrouwbare indicatie voor de conclusie dat er ontwerp en intelligentie aan ten grondslag moet hebben gelegen. Dus als we tegelijkertijd complexiteit en specificatie waarnemen kunnen we met een gerust hart concluderen dat we met een intelligent ontwerp te maken hebben, ook als we geen idee hebben wie of wat die ontwerper eigenlijk is. Immers, als je een horloge op straat vindt, weet je ook niet wie het heeft gemaakt en toch kun je concluderen dat iemand het heeft gemaakt. Als we in de moleculaire biologie een object tegenkomen dat complex en gespecificeerd lijkt te zijn is het dus volstrekt redelijk om aan te nemen dat dit object is ontworpen. Hierbij hoeven we ons niet druk te maken over de vraag wie of wat die ontwerper eigenlijk is.

Verkeerde analogie

De laatste stap van dit argument wordt ook wel een analogie genoemd. Bij een analogie concludeer je na het veelvuldig waarnemen van een bepaald verband dat dit verband ook in andere niet waargenomen gevallen geldig zal zijn. In de wiskunde is dit zeker niet toegestaan maar in veel andere disciplines, zoals natuurkunde en filosofie, is het een veel gebruikt redeneerschema.

Is de analogie van het horloge verdedigbaar in de context van de ontwerpdiscussie? Volgens mij niet. In alle gevallen waarin de herkomst van een bepaald object bekend was en er ook inderdaad een ontwerper aan te pas kwam, betrof dit altijd een menselijke intelligente ontwerper. Als ik een horloge zie, trek ik de conclusie dat iemand dat ontworpen heeft maar dat doe ik in de wetenschap dat er ook echt mensen bestaan die dat soort dingen kunnen ontwerpen. Bij alle voorwerpen of gebeurtenissen die we als gevolg van gespecificeerde complexiteit in het dagelijkse leven aan ontwerp toeschrijven hebben we altijd de extra achtergrondinformatie dat mensen dit inderdaad hadden kunnen ontwerpen. 

Als ik een voorwerp op straat vind waarvan ik de herkomst niet ken maar waarvan ik wel kan vermoeden dat een mens dat gemaakt zou kunnen hebben, vind ik het niet zo gek om bij wijze van analogie te besluiten dat dit voorwerp ontworpen is. Maar nu vinden we in de moleculaire biologie ook allerlei objecten en processen die zowel complex als gespecificeerd lijken te zijn. Kunnen we dan concluderen dat er sprake is van intelligent ontwerp en een ontwerper? Nee. Bij biologische systemen is geen verdere achtergrondkennis over een mogelijke ontwerper. Dit lijkt mij voldoende reden om de analogie af te wijzen, en het woord ontwerp in dit verband niet te gebruiken. 

Ontwerp

Laten we ons nu concentreren op de I in ID. Waarom spreekt men eigenlijk over intelligent ontwerp en niet gewoon over ontwerp? Als je denkt dat de mens ontworpen is, heeft dit ontwerp toch automatisch gepaard moeten gaan met een bepaalde mate van intelligentie? Als je denkt dat in de natuur ontwerp te vinden is, dan zeg je daarmee toch automatisch dat iemand (of een zekere entiteit) dit met behulp van intelligentie moet hebben gedaan? 

Zo simpel ligt het niet. Verschillende auteurs, onder wie de bioloog Richard Dawkins (1986), één van de meest welbespraakte en vurigste atheïsten in de wereld, erkennen wel degelijk dat de natuur een bepaald ontwerp te zien geeft. Alleen verdedigen zij de idee dat dit ontwerp vanzelf is gerealiseerd. Voor het ontwerp dat we waarnemen in de natuur is volgens hen dus gewoon een natuurlijke verklaring te vinden. Daarom zijn aanhangers van ID zorgvuldig met de toevoeging dat het ontwerp met behulp van een bepaalde mate van intelligentie is gemaakt. Het begrip ontwerp is niet onderscheidend genoeg en geeft aanleiding tot verwarring, zodat de toevoeging ‘intelligent’ belangrijk is voor ID-aanhangers.

Intelligent(ie)?

Maar wie is er eigenlijk intelligent? Over intelligentie kan op verschillende manieren worden gesproken. Wij zeggen bijvoorbeeld dat iemand intelligent is wanneer hij of zij in staat is om dingen te begrijpen, creatief is, verbanden kan leggen, et cetera. Meer in het algemeen zeggen we echter ook dat mensen intelligentie bezitten, inclusief diegenen die we in de eerdere betekenis van het woord nou niet onmiddellijk intelligent zouden noemen. In het eerste voorbeeld is ‘intelligent’ een bijvoeglijk naamwoord, in het tweede voorbeeld is ‘intelligentie’ een zelfstandig naamwoord. Het begrip intelligent(ie) is zo altijd verbonden met iemand of iets. Iemand of iets is intelligent of bezit intelligentie, een andere mogelijkheid is er niet. 

ID-aanhangers moeten dus aan iemand of iets intelligentie toekennen. Dan ben je echter wel vatbaar voor de kritiek dat het biologische ontwerp van de mens helemaal niet zo efficiënt en perfect is. Die ontwerper lijkt dus helemaal niet zo intelligent en deze opvatting heeft sommige commentatoren ertoe gebracht te gaan spreken over unintelligent design. De discussie leidt dan al snel naar een moderne analogie van de bekende theodicee: ‘God kan niet tegelijkertijd goed en almachtig zijn, want als Hij beide eigenschappen zou bezitten dan zou Hij het kwaad op aarde niet toestaan.’ Het is helemaal niet moeilijk om hiervoor een rationele oplossing te bedenken en velen hebben dat gedaan. Overigens beschouw ik geen van die oplossingen ook maar marginaal zinvol want het kwaad dat mensen treft heeft geen rationele basis.

Vertroebelde discussie

Het argument van unintelligent design kan eveneens gepareerd worden. Een argument van een ID-aanhanger kan bijvoorbeeld zijn dat de ontwerper wel degelijk een bepaalde mate van intelligentie heeft moeten bezitten maar dat dit niet betekent dat deze ontwerper alles optimaal ontwerpt. Dit is echter geen oplossing want het probleem is nu verschoven van ‘intelligent’ als bijvoeglijk naamwoord naar ‘intelligentie’ als zelfstandig naamwoord. 

De bewering dat ID er niet op uit is om de ontwerper te identificeren komt op mij nogal ongeloofwaardig over. Intelligent(ie) hoort ergens bij, als bijvoeglijk of als zelfstandig naamwoord, en dus zal de toevoeging van het woord intelligent automatisch leiden tot het poneren van een hemelse architect of iets dergelijks. 

Kortom: zoeken naar de grenzen van wetenschap is een belangrijke en noodzakelijke onderneming, het poneren van een intelligente ontwerper is dat niet. Zodra patronen en verschijnselen in verband worden gebracht met een intelligente ontwerper verliest de discussie haar helderheid. 

Noten en/of literatuur

Behe, M., Darwin’s Black Box, New York, 1996.

Borst, P., ‘Intelligent Design’, in: NRC Handelsblad, 8 maart 2003,http://www.nat.vu.nl/~ivo/COMOP/PietBorst.pdf (12 maart 2010).

Dawkins, R., The Blind Watchmaker, New York, 1986.

Dekker, C., Meester, R. en R. van Woudenberg (ed.), Schitterend ongeluk of
Sporen van ontwerp?
, Baarn, 2005.

Dembski, W., The Design Inference, Cambridge, 1998.

Meester, R., Het Pseudoniem van God, Baarn, 2003.

Meester, R., De Man Die God Kende, Baarn, 2007.

Meester, R., ‘Simulation of biological evolution and the no free lunch theorems’, in: Biology and Philosophy, 24, 2009, pp. 461-472.

Orr, H.A., ‘Darwin v. Intelligent Design (Again)’, in: Boston Review, december 1996, http://bostonreview.net/BR21.6/orr.html (27 januari 2010).

Tamminga, A., ‘Intelligent Design: wetenschap of pseudowetenschap?’, in: Blind, 8, 2006, https://intermagazine.nl/index.php?theme=8&id=243 (27 januari 2010).

Ronald Meester (1963) is hoogleraar wiskunde aan de Vrije Universiteit in Amsterdam en bezet een leerstoel in de waarschijnlijkheidsrekening. Momenteel is hij hoofd van de afdeling wiskunde. Naast zijn wiskundige publicaties schrijft hij over religie, wetenschapsfilosofie, toeval en de relatie tussen geloof en wetenschap. Over deze onderwerpen houdt hij ook regelmatig lezingen. Enkele jaren geleden was hij betrokken bij het nationale debat over intelligent design.

Leave a Reply

Your email address will not be published. Required fields are marked *