Moraliteit in de moderniteit

De erosie van onze praktische wijsheid en onze morele wil

Moraliteit in de moderniteit

De erosie van onze praktische wijsheid en onze morele wil

Vorig jaar presenteerde de Rijksoverheid, in aankondiging van een maatschappelijk dialoog over de wenselijkheid van megastallen, het rapport Opvattingen over megastallen. Hieruit kwam naar voren dat 83% van de Nederlandse burgers vindt dat ‘het toestaan van megastallen moet worden gekoppeld aan strengere eisen voor dierenwelzijn’. Samen met ‘strengere eisen voor de volksgezondheid’, is het de voorwaarde die de meeste steun geniet onder de bevolking (Verhue et. al., 2011). De één vindt dat wij onder geen omstandigheden gebruik zouden mogen maken van andere levende wezens, de ander vindt het noodzakelijk dat we dierenwelzijn laten wijken voor ‘belangrijkere’ zaken, zoals bijvoorbeeld betaalbaar vlees. Maar vrijwel iedereen is het eens dat het leed dat we dieren mogen aandoen een grens kent, en kennelijk hebben veel Nederlanders het idee dat dieren in de bio-industrie niet goed genoeg worden behandeld.

Tegelijkertijd is het aantal Nederlanders dat afziet van het eten van industrieel vlees zeer klein. Er zijn geen betrouwbare statistieken beschikbaar over de prevalentie van vegetarisme, maar de Nederlandse vegetariërsbond schat het aandeel op 4,5%. De magere 1,6% van de ondervraagden uit het bovengenoemde opinieonderzoek (Verhue et al., 2011), die melden (vrijwel) altijd te kiezen voor biologisch vlees, weet dit gat niet te vullen. Oftewel: de bio-industrie wordt mede in stand gehouden door mensen die het welzijn van dieren in de bio-industrie niet als voldoende beschouwen.

Dit is in feite niet bijzonder. Ieder mens die leeft in de moderne samenleving doet dingen die hij niet zou doen als hij direct geconfronteerd zou worden met de gevolgen ervan. Zo heb ik mij vandaag nog schuldig gemaakt aan het aanschaffen van een goedkope reep chocola (het was er niet een van Tony Chocolonely). Effectief is het niet onwaarschijnlijk dat ik daarmee kindslavernij in de Ivoriaanse cacaoteelt heb ondersteund. Nu ik er bij stil sta, vind ik kindslavernij een moreel verwerpelijke praktijk en mijn zucht naar zoetigheid een zeer ontoereikende reden om er financieel aan bij te dragen. Waarom kocht ik dan toch die chocoladereep?

In dit essay betoog ik dat sociale en fysieke distantie een onderdrukkende werking hebben op de menselijke moraliteit. Eerst zal ik toelichten hoe onze morele overwegingen tot stand komen. Vervolgens zal ik vanuit deze beginselen bespreken waarom mensen in de moderne samenleving dikwijls cognitief falen, of onbereid zijn, om verantwoordelijkheid te nemen voor de onzichtbare gevolgen van hun handelen.

De totstandkoming van morele overwegingen

De neuro-filosoof Paul M. Churchland (1998) beschouwt de menselijke moraliteit als een totaal aan aangeleerde cognitieve vaardigheden, belichaamd in de verfijnde samenstelling van de 10^14 synaptische verbindingen in het menselijk brein; het is gelegen in dezelfde neurale mechanismen die ook onze wetenschappelijke cognitie beheren.

Een uitgebreide toelichting van de neurologische materie zou dit essay onnodig ingewikkeld maken. Voor de hersenkundige leek is het voldoende om de ‘reis’ te kunnen volgen die zintuiglijke input door het neurale netwerk maakt. Dit neurale netwerk kan worden voorgesteld als een abstracte conceptuele ruimte die is opgedeeld in hiërarchische categorieën (Churchland, 1998). Zintuiglijke input wordt hierin ten eerste als ‘moreel significant’ of ‘moreel insignificant’ geclassificeerd. Wanneer het brein een waargenomen situatie ‘moreel significant’ acht, wordt een morele overweging geactiveerd. De input zou dan in een subcategorie als ‘moreel verwerpelijk’ kunnen belanden, waarna het zou kunnen worden toebedeeld tot nog specifiekere categorieën, zoals ‘bedriegen’, ‘stelen’, ‘kwellen’ of ‘moorden’. De uiteindelijke conceptuele interpretatie van het brein, bepaalt de neurale output die in werking wordt gezet en zodoende de menselijke reactie op hetgeen dat is waargenomen.

Belangrijk om te weten is dat zowel de perceptuele als gedragsactiverende categorieën in het neurale netwerk geleidelijk worden opgebouwd; de ontwikkeling van de capaciteit tot morele discriminatie is een leerproces dat herhaaldelijke blootstelling aan, en oefening van, specifiek moreel significant gedrag vereist.

Aristoteles had een soortgelijke visie op de totstandkoming van moreel besef; volgens de Griekse filosoof generaliseren we onze ideeën over wat eerlijk en rechtvaardig is aan de hand van het gedrag dat ons wordt aangeleerd. De internalisering van een deugd als gulheid kan bijvoorbeeld worden gezien als het resultaat van herhaaldelijke instructies om speelgoed, eten, of andere eigendommen met anderen te delen. Via inductie uit gewoontes construeren mensen wat Aristoteles beschouwt als morele doeleinden – binnen Churchlands netwerktheorie voorgesteld als ‘moreel prijzenswaardige’ subcategorieën. Zo’n doeleinde kan dus gulheid zijn, of het niet berokkenen van leed. Aristoteles realiseerde zich dus al dat moraliteit niet alleen een kwestie is van goede wil, maar dat het evengoed stoelt op aangeleerde vaardigheden; hij zag ‘morele prijzenswaardigheid’ als een combinatie van ‘moral will’ en ‘moral skill’ (Schwartz, 2009). Morele wil ontstaat, zoals hierboven uiteengezet, uit de omzetting van gewoontes in morele doeleinden. Praktische wijsheid, wat Aristoteles nous noemde, is gelegen in de cognitieve capaciteit om het verband tussen middelen en zulke doeleinden te herkennen (Schwartz, 2009). Hieronder zal ik toelichten waarom de fysieke en sociale distantie in de moderne samenleving een bedreiging vormt voor beide morele fundamenten. Daarbij hanteer ik de consumptie van vlees uit de bio-industrie als illustratieve casus.

De erosie van onze praktische wijsheid

De meeste mensen hebben het al moeilijk met het idee dat ze zelf één kip zouden moeten slachten, laat staan dat ze voor hun werk zo’n dertig levende kippen per minuut op hardhandig wijze in kratten zouden moeten proppen (Safran Foer, 2009). Desondanks laten we anderen zonder enige morele wroeging zulk werk voor ons verrichten. Op basis van Churchlands theorie over morele perceptie kan gesteld worden dat dit onder andere komt doordat onze hersenen geen verband weten te leggen met het dierenleed in de bio-industrie op het moment dat we voor het vleeswarenschap in de supermarkt staan.

Immers, de meeste mensen leren van kinds af aan om vlees te eten. We zien het onze ouders, leraren en vriendjes doen zonder morele terughoudendheid en registreren het dus als moreel insignificant gedrag. Men leert in de loop van de opvoeding zelfs om het niet eten van vlees in bepaalde situaties als moreel afkeurenswaardig te beschouwen, door berispingen als ‘eet wat je wordt voorgeschoteld’ te internaliseren. Omdat wij evenmin als onze ouders geconfronteerd worden met de lijdensweg die de dode kip op ons bord heeft moeten doorstaan, categoriseren we het eten ervan evenmin via deze weg als immoreel in onze hersenen. Op het moment dat we zelf onze boodschappen gaan doen, is het vanzelfsprekend geworden dat we ook een lapje vlees in ons mandje gooien. Geconfronteerd met het grote aanbod in de schappen, zullen we eventueel de prijzen met elkaar vergelijken, mocht het ons zijn aangeleerd om een ‘zuinige’ keuze te maken. De vraag hoe het vlees dat we kopen geproduceerd is, komt echter niet in ons op. Het vereist praktische ervaring om je gedrag in verband te kunnen brengen met je waarden. Zodoende ondermijnt onze fysieke distantie tot productieprocessen onze praktische wijsheid.

De onzichtbaarheid van die productieprocessen heeft nog een ander gevolg; het houdt de illusie in stand dat producenten zich ontfermen over de morele aanvaardbaarheid van hun werkwijzen. Deze veronderstelling ligt ten grondslag aan het idee van specialisering: ik richt mij geheel op deze werkzaamheid, als jij je concentreert op die werkzaamheid; samen plukken we de vruchten van de resulterende optimalisatie. Bauman stelt in Modernity and the Holocaust (1989) dat arbeidsdeling niet alleen leidt tot specialisatie, maar ook tot het afschuiven van morele verantwoordelijkheid. Dit is problematisch, omdat juist voor producenten geldt dat de voorziening in hun levensonderhoud op gespannen voet staat met morele consideraties. De Nederlandse econoom Herman Wijffels (2009) waarschuwt voor de ‘gesegmenteerde rationaliteit’ van producenten: doorgaans bezien ze hun werkzaamheden puur vanuit economische perspectief, zonder ethische, sociale en ecologische gevolgen in acht te nemen. Oftewel, de consument noch de producent beschouwt zichzelf als eindverantwoordelijke.

Volgens Bauman (1989) heeft zulke ´zwevende verantwoordelijkheid´ de Holocaust mogelijk gemaakt; de grootschalige, systematische moordmachine, kon alleen plaatsvinden in een sociale structuur waarin alle actoren zichzelf beschouwden als slechts een schakeltje in het geheel. Hoewel het geenszins mijn intentie is om de verschrikkingen van de Holocaust gelijk te stellen aan het dierenleed in de bio-industrie, durf ik wel te stellen dat de onderliggende mechanismen overeenkomsten vertonen. De illusie dat ‘experts’ de morele aanvaardbaarheid van hun praktijken overzien, weerhoudt de moderne consument er van om zich te informeren over de totstandkoming van consumptieproducten. Op die manier ontwikkelen we ons beperkte moreel besef nauwelijks.

De erosie van onze morele wil

Ook mensen die zich bewust zijn van de manier waarop dieren behandeld worden in een kapitalistische en ondoorzichtige industrie, zijn vaker niet dan wel vegetariër. In een complexe wereld waarin de consument weinig zicht en controle heeft over het uiteindelijke resultaat van zijn consumptiegedrag, is dit niet meer dan begrijpelijk. Als je besluit om je er moreel aansprakelijk voor te voelen, is het namelijk onvermijdelijk dat je vroeg of laat zult aanlopen tegen mentaal onbehagen.

Volgens Festinger (1957) hebben mensen een inherente motivatie om coherentie te zoeken tussen hun cognities en hun gedrag. Het mentaal belastende gevoel dat ontstaat als iemands handelen conflicteert met zijn waardestelsel, wordt cognitieve dissonantie genoemd. Als je jezelf aan de norm houdt om ethisch verantwoord te consumeren, en tegelijkertijd deel uitmaakt van de moderne samenleving, dan zul je onvermijdelijk tegen zulke mentale incongruenties aanlopen. Stel: je komt er achter dat er conflictmineralen zijn verwerkt in alle smartphones die op de markt worden aangeboden, maar je heb er nu eenmaal een nodig voor je werk. Wat doe je dan?

Cognitieve dissonantie kan geëlimineerd worden door je attitudes, geloofsopvattingen of gedrag te veranderen. Er zijn veel situaties waarin je zult moeten afwijken van de sociale normen om aan je eigen morele eisen te voldoen, zoals het bovengenoemde voorbeeld illustreert. Vaak heeft dit consequenties die voor veel mensen onaanvaardbaar zullen zijn. Maar zelfs al zou je proberen om consequent moreel verantwoordelijk te consumeren, dan nog is de kans groot dat je misleid wordt. Zo valt in het rapport Opvattingen over megastallen (Verhue et. al., 2011) te lezen dat menig Nederlander vraagtekens zet bij claims die biologische boeren maken over dierenwelzijn.

Doordat het onmogelijk is om consequent moreel te handelen, en daarbij onzeker is of dat überhaupt het gewenste effect heeft, zullen mensen niet snel hun consumptiepatroon veranderen. Makkelijker is het om je mentale gemoedsrust veilig te stellen door (1) het gewicht dat je aan de dissonante waarde toekent te reduceren, (2) het gewicht dat je aan consonante waarden toekent te vergroten, of (3) de dissonante waarde te veranderen zodat deze niet langer op gespannen voet staat met je gedrag (Festinger, 1957).

Fysieke en sociale distantie leidt tot erosie van onze morele wil, omdat het ons onmogelijk maakt om moreel consequent te handelen. Door het dierenleed in de bio-industrie op te vatten als moreel onaanvaardbaar, neem je onvermijdelijk schuld op je. Schuld voor al het vlees dat je tot dan toe in je leven gegeten hebt, maar ook toekomstige schuld, voor alle keren dat je niet eens door zult hebben dat je dierlijke producten tot je neemt. Er zijn maar weinig mensen die bereid zijn om zoveel schuld onder ogen te zien.

Conclusie

In de loop van dit essay heb ik besproken hoe de menselijke moraliteit gebruikelijk tot stand komt, en waarom onze moreelcognitieve vermogens ons niet in staat stellen om de gevolgen van ons consumptiegedrag te overzien. De erosie van onze praktische wijsheid verloopt ongehinderd in de moderne samenleving, omdat cruciale confrontaties met de bredere gevolgen van ons consumptiegedrag schaars zijn. Fysieke en sociale distantie ondermijnen tegelijkertijd de morele wil om ons aansprakelijk te voelen voor ons consumptiegedrag; in een complexe wereld waarin consequent handelen onmogelijk is, is die wil verworden tot een permanente strijd tegen cognitieve dissonantie, waarin onze morele overtuiging doorgaans het onderspit delft.

Het is duidelijk dat fysieke en sociale distantie inherent zijn aan de moderniteit. Fysieke afstand tussen sociale actoren en de effecten van hun handelen, zou alleen kunnen worden gereduceerd als we moderne instituten zoals bureaucratie en arbeidsdeling om ver zouden werpen. Dit is niet alleen onrealistisch, maar ook onwenselijk; specialisatie en bureaucratische systemen zijn de mensheid in tal van andere opzichten zeer dienstbaar. Wat wel van nut zou zijn, is de erkenning van het feit dat onze morele cognitie onze technologische ontwikkeling vooralsnog niet weet bij te benen. We zouden ons ten minste kunnen afvragen of het wel wenselijk is om te streven naar nog verdere technologische vooruitgang, voordat we vorderingen hebben gemaakt in de manier waarop we met onze huidige productiemogelijkheden omgaan.

Noten en/of literatuur

Bauman, Z. (1989). ‘Modernity and the Holocaust.’ Polity Press, Cambridge / Maldon.

Churchland, P.M. (1998). ‘Toward a Cognitive Neurobiology of the Moral Virtues’. Kluwer Academic Publishers, Nederland.

Demoss, D. (1999). ‘Aristotle, Connectionism and the Morally Excellent Brain’. Twentieth World Congress of Philosophy, Boston [Online]. URL: www.bu.edu/wcp/Papers/Cogn/CognDemo.htm

Edwards, S. (2011) ‘Florida: Could Photo of Pigpen Get You 30 Years in the State Pen?’ Huffington Post: 18 maart 2011. [Online] URL: www.huffingtonpost.com/scott-edwards/florida-could-photo-of-pi_b_835703.html

Festinger, L. (1957). ‘A Theory of Cognitive Dissonance’. Stanford California Press, Stanford, CA.

Halverson, M. (2006). ‘Viewpoints of agricultural producers who have made ethical choices to practice a ‘high welfare’ approach to raising farm animals.’ EurSafe 2006, Oslo.

Sternberg, R.J. et. Al. (2007).‘Teaching for wisdom: what matters is not just what students know, but how they use it’, London Review of Education, 5: 2, 143 – 158.

Moore, D.W. (2003). ‘Public Lukewarm on Animal Rights’. Gallup News Service [Online]. URL: www.gallup.com/poll/8461/public-lukewarm-animal-rights.aspx

Safran Foer, J. (2009). ‘Dieren Eten’. Uitgeverij Manteau, Antwerpen.

Schwartz, B. (2004). ‘The Paradox of Choice: Why More is Less’. Ecco Press, New York.

Schwartz, B. (2009). ‘Barry Schwartz on our loss of practical wisdom’, TED lezing [Online]. URL: www.ted.com/talks/barry_schwartz_on_our_loss_of_wisdom.html

Verhue, D. et. al. (2011). ‘Opvattingen over megastallen: een onderzoek naar het maatschappelijk draagvlak voor megastallen en de opvattingen hierover.’ Rijksoverheid,
Den Haag.

Wijffels, H. (2009). ‘Sustainability as Cultural Crisis’. Lezing aan de faculteit Geowetenschappen, Universiteit Utrecht [Online]. URL: 131.211.194.110/site1/Viewer/?peid=0a72dca0330240abab1c133a8463314c

Else Koning is bezig met de bachelor Algemene Sociale Wetenschappen aan de Universiteit van Amsterdam. Binnen deze studierichting volgt Else het domein Conflictstudie. Daarnaast volgt ze nog de minors Sociale Geografie en Future Planet Studies. Ze was voorheen actief in de redactie van Blind.

Leave a Reply

Your email address will not be published. Required fields are marked *