Het einde van de objectieve wetenschap?

Het einde van de objectieve wetenschap?

Het postmodernisme is en blijft een stroming die moeilijk te definiëren is; de definitie is divers en lijkt telkens te veranderen. Dit is reeds te zien wanneer men het Nieuw Cultureel Woordenboek er op na slaat: 

Postmodernisme: Wordt in vele contexten gebruikt. Terugkerende elementen zijn een afkeer van zowel grote filosofische stelsels als verreikende claims aangaande dé *waarheid of de mogelijkheid van objectieve kennis; een relativistisch standpunt ten aanzien van morele waarden; een sceptische houding ten aanzien van het geloof in de vooruitgang van de wereld of cultuur zie ook deconstructivisme, positivisme, relativisme en scepticisme.

Op het eerste gezicht lijkt het postmodernisme recht tegen de gezapige wetenschappelijke stroom in te zwemmen. Postmodernisme vormt, zo stellen Leezenberg en de Vries, een reactie op het modernisme in kunst, architectuur, wetenschap en politiek. Volgens Flynn staat het postmodernisme niet zo zeer tegenover het modernisme, maar is het een voortzetting ervan. Dit is een logische gevolgtrekking wanneer men bedenkt dat het postmodernisme zelf dergelijke tweeledige tegenstellingen juist problematiseert.

De belangrijkste tegenstelling die in het postmodernisme wordt ondergraven is objectiviteit tegenover subjectiviteit. Object en subject zijn altijd met elkaar verbonden en dus altijd van elkaar afhankelijk, daarom is het een ijdel streven om volledige objectiviteit of subjectiviteit te willen bewerkstelligen. Dit uit zich voornamelijk in een enorme kritiek op objectiviteit als wetenschappelijk ideaal. Geen enkele waarneming, geen enkele conclusie kan ontsnappen aan subjectiviteit. In het postmodernisme wordt subjectiviteit juist gewaardeerd, er wordt niet langer geprobeerd het ‘ware’ verhaal te achterhalen, alle verschillende perspectieven krijgen een plaats. Daarom kondigt de Franse filosoof Lyotard “het einde van de grote verhalen” aan. Deze uitdrukking staat dan ook symbool voor de aandacht die binnen het postmodernisme wordt gevraagd voor minderheidsgroepen en hun geschiedenis, voor de verhalen die een ander perspectief hebben dan die van de hegemonie. De glorietijd van de grote metavertellingen, waarmee de blanke patriarch zijn heerschappij legitimeerde, is voorbij. Zodoende vormt het postmodernisme ook een breuk in het vooruitgangsdenken dat typerend was voor het metaverhaal van de Verlichting.

Ook het aloude idee en de waarde van originaliteit wordt in het postmodernisme aangevallen; originaliteit is niet langer een voorwaarde voor de betekenis die een kunstwerk kan hebben. Kunstenaars van het heden hoeven zich niet langer af te zetten tegen kunstenaars uit het verleden. Het onderscheid tussen ‘hoge cultuur’ en de ‘massacultuur’ bestaat voor een postmodernist niet. Kunst is niet beperkt door regels en kan bestaan uit een oneindig aantal reeds bestaande of nieuwe fragmenten, die elk weer naar een bepaalde betekenis kunnen verwijzen. Dit fenomeen doet zich ook voor in taal volgens het deconstructivisme van één van de bekendste postmodernistische denkers, Jacques Derrida. De betekenissen van woorden brengen altijd weer andere betekenissen met zich mee. Zo is een tegenstelling nooit zuiver, het ene gedeelte van een oppositie lijkt bijna altijd op een specifieke manier af te hangen van het tegengestelde. Deze manier van deconstructie is ook gebruikt door de Franse feministe Helen Cixous. Bertens vertelt in zijn Literary Theory hoe Cixous in haar essay “Sorties” uit 1975 op poststructuralistische wijze laat zien welke invloed sterke tegenstellingen hebben op het denken over de vrouw. Zij begint haar essay met de zin “Where is she?” en presenteert vervolgens een lijstje van tegenstellingen: Activity / Passivity, Sun / Moon, Culture / Nature, Day / Night, Father / Mother, Head / Heart, Intelligible / Sensitive, Logos / Pathos. Het denken van de mens heeft altijd gewerkt volgens deze tegenstellingen, waarin het één superieur aan het andere is. Activiteit bijvoorbeeld heeft een positievere betekenis dan passiviteit, de maan is de zwakkere tegenhanger van de zon, vader heeft in een patriarchale wereld meer macht en gezag dan moeder. Dit logocentrisme dwingt het denken volgens Cixous in een tweedelig systeem, dat uiteindelijk altijd gerelateerd is aan de tegenstelling man/vrouw. Het inferieure deel van de tegenstelling kan altijd worden geassocieerd met het vrouwelijke, terwijl het deel met een goede positie wordt geassocieerd met het mannelijke; het mannelijke heeft altijd het privilege, aldus Cixous. Dit is niet alleen een duidelijke illustratie van de manier waarop de structuur van onze taal verweven is met de eeuwenlange patriarchale hegemonie, maar laat ook zien dat de betekenis van een woord niet te begrijpen is zonder de betekenis van een ander woord, zonder ‘groot’ was er immers geen ‘klein’. De ongrijpbaarheid van de uiteindelijke betekenis van een woord, maar ook van een tekst, beeld of kunstwerk is één van de centrale onderwerpen van het postmodernisme.

Het postmodernisme heeft effect gehad op vrijwel alle geesteswetenschappen, de vraag is echter of het enige invloed heeft gehad op de exacte wetenschappen. Daarom wil ik kort de invloeden van het postmodernisme op twee zeer verschillende disciplines behandelen, allereerst geschiedenis en daarna biologie. Beide disciplines zoeken naar een waarheid, een historicus probeert het verleden te reconstrueren, terwijl de bioloog erachter probeert te komen hoe het leven op aarde geconstrueerd is in de loop van de evolutie.

Uit het postmoderne denken komt duidelijk naar voren dat er niet wordt geloofd dat een objectief beeld van een historische gebeurtenis mogelijk is. Extreem postmodern gezien is elke geschiedschrijving slechts één van de vele verhalen over het gebeurde dat de waarheid niet kan bevatten. Het werk van de historicus is niet anders dan het schrijven van een nieuw verhaal. Bovendien wordt taal beschouwd als iets dat ons voornamelijk afscheidt van de realiteit, aangezien wij beperkt zijn tot een wereld die slechts wordt beschreven in taal. Deze gedachtes zetten de wetenschappelijkheid van de discipline geschiedenis op losse schroeven. Betekent het postmodernisme het einde voor de geschiedenis als serieuze wetenschap? 

Sommige historici reageren door te stellen dat geschiedschrijving slechts naar objectiviteit streeft en al lang niet meer pretendeert te kunnen ontsnappen aan subjectiviteit. De aanklacht van Robert F. Berkhofer Jr. tegen het neutrale karakter van historische teksten dat wordt bewerkstelligd door het gebruik van een alwetende verteller en de derde persoon, verliest flink aan overtuigingskracht wanneer Zagorin in zijn artikel “History, the Referent, and Narrative: Reflections on Postmodernism Now” opmerkt dat elke potentiële lezer voldoende is opgeleid om te beseffen dat het een selectieve feitelijke reconstructie van het verleden betreft. Zolang de lezer kritisch is kan de historicus zijn taak om een zo accuraat mogelijk beeld te geven van het verleden volbrengen. Of zoals de Franse historicus Roger Chartier stelde: geschiedschrijving is verifieerbare kennis van een reëel verleden dat alleen door middel van een groot streven naar de waarheid kan ontsnappen aan de “mythical reconstructions of the past governed by the needs of communities, imagined or real, national or not, that create or accept historical narratives to suit their desires and expectations.” 

Behalve voor een sterke tegenstand heeft het postmodernisme er voor gezorgd dat een historicus niet alleen bewuster omgaat met zijn bronnen, maar ook eerder aandacht zal besteden aan de verhalen van minderheidsgroepen. Het postmodernisme heeft ook de mens een nieuwe identiteit gegeven. Paul Root Wolpe haalt in zijn artikel “If I Am Only My Genes, What Am I?” Kenneth Gergen aan. De “Postmodern Self”, zoals Kenneth Gergen deze postmoderne mens noemt in The Saturated Self, wordt constant bestookt door fax, email, antwoordapparaat, Internet en mobiele telefoon, waardoor iemand uiteindelijk altijd bereikbaar is voor iedereen op elk moment. Culturen veranderen niet meer gestadig, maar snel door vermenging en uitwisseling met andere culturen. Er is een overdosis aan informatie, waardoor de juiste informatie vaak niet te vinden is. In deze omstandigheden is het geen wonder dat de mens zijn eigen identiteit minder goed kan definiëren. De essentie van de eigen persoonlijkheid raakt zoek in een wereld waarin je door verschillende verhalen te vertellen over jezelf steeds weer een ander karakter kan construeren, aldus Gergen. Paul Root Wolpe geeft een antwoord op de problematiek van de postmoderne zelf. Hij stelt dat de ontcijfering van het menselijk genoom de mens zijn vaste identiteit weer teruggeeft. De “genetic self” geeft ons de verzekering dat onze identiteit vaststaat, deze wordt namelijk beschreven in de unieke genencombinatie van ons DNA.

Het is niet vreemd dat het postmodernisme nauwelijks effect heeft gehad op de exacte wetenschappen. Misschien omdat de exacte wetenschapper zich nooit veel heeft aangetrokken van de trends binnen kunst, cultuur en filosofie, maar waarschijnlijk ook omdat het postmodernisme niet in de positie is om te twijfelen aan de ‘verhalen’ die de exacte wetenschap vertelt over de wiskunde, de chemie en de natuur. Natuurlijk wordt er ook binnen de exacte wetenschappen veel geinterpreteerd en getheoretiseerd, maar het uiteindelijke bewijs van bepaalde theorieen kan door postmoderne denkers niet worden genegeerd. Ook al wisselen paradigma’s elkaar af, dit doet er niets aan af dat bijvoorbeeld de biologie de ultieme doelstelling heeft om de werking van de natuur zo accuraat en gedetailleerd mogelijk te beschrijven, waarbij niets voor waar wordt aangenomen voordat het afdoende bewezen is.

Het postmodernisme kan niet ontkennen dat onze identiteit voor een groot gedeelte wordt bepaald door onze genencombinatie. Hoe meer geheimen van het genoom door onderzoekers worden ontsluierd, hoe meer het nature-nurture debat verstomt. De mens reageert weliswaar op zijn omgeving, maar hoe deze reactie is, dat ligt besloten in het DNA. Dit determinisme is echter misschien nog wel angstaanjagender dan het beeld van de postmoderne mens dat Gergen schetste. De postmoderne mens wordt weliswaar beheerst door een te veel aan informatie, verhalen, gedragscodes en culturen, wat kan zorgen voor verwarring en een verlies van de eigen identiteit. Maar wat doet iemand die hoort dat in zijn genen besloten ligt dat hij een tekort heeft aan de neurotransmitters serotonine en noradrenaline, waardoor hij lijdt aan depressiviteit? Stel je voor dat je genetisch extra gevoelig bent om verslaafd te raken aan bijvoorbeeld cocaïne? Of dat je opgepakt wordt, omdat je een bovengemiddelde hoeveelheid testosteron produceert, waardoor men veronderstelt dat je een gevaar bent voor de samenleving?

Hoewel de ontcijfering van het menselijke genoom in de toekomst zal zorgen voor de succesvolle behandeling van tal van (erfelijke) ziektes, kan er dus ook een groot nadeel kleven aan het kennen van de genen en hun functioneren. 1984 van George Orwell zou werkelijkheid kunnen worden wanneer ieders genen combinatie wordt opgeslagen in een grote database van de overheid. Daarom zal de mensheid voorzichtig moeten omgaan met deze kennis en ervan moeten genieten de eigen persoonlijkheid op een postmoderne wijze te construeren en reconstrueren vanuit de eindeloos diepe poel van fragmenten van culturen, verhalen en karakters. Het streven tot objectiviteit in de wetenschap is erg belangrijk en zal altijd blijven bestaan, maar daarbij is het noodzakelijk de wetenschap op subjectieve wijze te blijven relativeren.

 

Noten en/of literatuur

Nieuw Cultureel Woordenboek, Encyclopedie Van De Algemene Ontwikkeling.Ed. Dolph Kohnstamm en Elly Cassee. Amsterdam: Anthos, 2003.

Bertens, Hans. Literary Theory, the Basics. London New York: Routledge, 2001.

Flynn, Elizabeth A. Rescuing Postmodernism. College Composition and Communication 48.4 (1997): 540-55.

Leezenberg, M. en G. de Vries. Wetenschapsfilosofie Voor Geesteswetenschappen. Amsterdam: Amsterdam University Press, 2001.

Wolpe, Paul Root. If I Am Only My Genes, What Am I? Kennedy Institute of Ethiscs Journal 7.3 (1997): 213-30.

Zagorin, Perez. History, the Referent, and Narrative: Reflection on Postmodernism Now. History and Theory 38.1 (1999): 1-24.

Elisa Hermanides studeert Psychobiologie en Literatuurwetenschap aan de Universiteit van Amsterdam.

Leave a Reply

Your email address will not be published. Required fields are marked *