Dood! Dood! De graven met kakkerlakken zijn nog maar halfvol!

Van grenzen in Afrika en genocide in Rwanda

Dood! Dood! De graven met kakkerlakken zijn nog maar halfvol!

Van grenzen in Afrika en genocide in Rwanda

Begin dit jaar was de film ‘ Hotel Rwanda’ in de bioscopen te zien. Hoewel het misschien geen cinematografisch juweeltje was, vond ik het verhaal zeer aangrijpend en spookten de beelden van de massa’s door machetes omgebrachte Rwandezen nog nachten door mijn hoofd.

In het begin van de film lijkt de regisseur ons de oorzaak van de Rwandese holocaust in een paar zinnen uit te willen leggen. In de bar van het hotel van Paul Rusesabagina, de Hutu-eigenaar die in eerste instantie zijn Tutsi-vrouw en haar familie, maar later ook vele andere Tutsi’s, weet te verstoppen voor de Hutu-milities en zo hun leven redt, ontspint zich een gesprek tussen twee Westerse journalisten. Vroeger, zo geven ze ons mee, was er helemaal geen verschil tussen Hutu’s en Tutsi’s. De Belgen hebben die termen bedacht en het onderscheid aangebracht. De lange mensen, die ze Tutsi’s noemden, gaven ze de macht, ten koste van de kleineren, die ze Hutu’s doopten.

Het is misschien een doorgetrokken schuldgevoel, nu het schrijnende gebrek aan Westerse politieke en militaire daadkracht zeker medeverantwoordelijk kan worden gesteld voor de gebeurtenissen van 1994. Maar om nu ook maar direct een Westers patent op de kiem van het conflict te leggen, de oorzaak in een zin samen te willen vatten en alle schuld bij de Belgen te leggen… Zoals bij elk conflict met een dusdanig gruwelijke afloop is zo’n eenvoudige verklaring helaas niet mogelijk.

De afgelopen zestig jaar is Afrika veelvuldig het toneel geweest van gewapende grensconflicten, etnisch geweld en bloedige stammenoorlogen. Dit heeft voor een groot deel te maken met het feit dat de meeste grenzen tussen Afrikaanse staten volstrekt arbitrair getrokken zijn en op geen enkele wijze het woongebied van volkeren afbakenen Het unieke aan Rwanda is dat het conflict in essentie geen stammenconflict was. Wat dat betreft valt het Westen geen verwijt te maken. Aangezien de door het Westen bedachte grenzen wel in het grootste gedeelte van Afrika (mede) de oorzaak van zowel internationale conflicten als burgeroorlogen zijn geweest, wil ik eerst op dat punt ingaan, alvorens het aandeel van de Westerse politiek, zowel koloniaal als postkoloniaal,in het Rwandese drama te bespreken.

Het Westen en de Afrikaanse grenzen

Dat grenzen in Afrika volstrekt arbitrair getrokken zijn komt doordat niet de Afrikanen zelf, maar de Europeanen die grenzen hebben bedacht. Europeanen hebben die grenzen bedacht, omdat ze zich op een gegeven moment geheel Afrika toegeëigend hadden en hun onderlinge bezit wilden afbakenen. Eind 19e eeuw was het namelijk onder West-Europese landen bijzonder in de mode om een koloniaal Rijk te bezitten. De Portugezen hadden Afrika als eerste ontdekt, er aan de kust wat forten geplaatst en claimden daarna grote stukken land. Vervolgens kwamen de Engelsen en de Fransen tot de conclusie dat het voor het (economisch) voortbestaan van hun beider landen noodzakelijk was grote gebieden overzee te hebben. Een nieuwe Europese staat, Duitsland, verscheen niet veel later in Afrika ten tonele, om zowel afzetgebieden als gebieden die grondstoffen konden leveren veilig te stellen. Rond 1880 was het hebben van een kolonie dusdanig prestigieus geworden dat zelfs de Belgische koning Leopold II tegen de uitdrukkelijke wens van de Belgische regering in, op persoonlijke titel zijn eigen kolonie stichtte.

Een niet onbelangrijk probleem bij al deze koloniale expansie was dat grote gebieden van Afrika nog nooit door een westerling bezocht waren en men geen idee had hoe het er werkelijk uitzag. Men volstond er daarom mee ‘het complete achterland’ van een handelspost of versterkte kustbatterij als eigendom van een bepaalde natie verklaren, met in het achterhoofd het idee dat het ooit wel eens in kaart zou worden gebracht.

Aangezien ook het Afrikaanse achterland eindig is en op een gegeven moment toch uitkomt bij de andere kust, waar net een andere staat het complete achterland als zijn door God geschonken eigendom had opgeëist, werd het op den duur onvermijdelijk dat de gebiedsclaims van de Europese kolonisators elkaar steeds meer gingen overlappen. Geen der Europese landen vond Afrika echter, hoe belangrijk men een imperium ook achtte, een grote oorlog waard. Daarom werd het sluimerende conflict via de weg van de diplomatie opgelost. Dit geschiedde door bilaterale verdragen en geheime afspraken, gevolgd door de Internationale Conferentie van Berlijn (1884-1885) waaraan alle Europese spelers op het Afrikaanse toneel deelnamen en zonder dat er één Afrikaan aanwezig was, en waarin eigenlijk slechts werd vastgesteld dat Afrika middels bilaterale verdragen verder zou worden opgedeeld en dat men elkaars gebiedsaanspraken zou respecteren. Zo bleven landen via diplomatie hun koloniën afbakenen, waarbij meer dan eens een berg of een rivier als grens werd overeengekomen, terwijl men van het bestaan van die berg of rivier nog niet geheel zeker was. Ook werden breedtegraden tot grens gepromoveerd, wat de aanwezigheid van ellenlange kaarsrechte grenslijnen in het huidige Afrika verklaart. In ieder geval werd geen rekening gehouden met de woongebieden van de oorspronkelijke bevolking, en al helemaal niet met eventuele grenzen die Afrikaanse stammen met elkaar waren overeengekomen.

Nadat begin 20e eeuw de meeste grenzen tussen de Europese koloniën min of meer waren vastgesteld dan wel onderling geaccepteerd werden, begonnen de Europeanen hun gebiedsdelen in administratieve regio’s, een soort provincies, onder te verdelen. Dat moest ook wel, aangezien bijvoorbeeld Engeland na de Eerste Wereldoorlog een strook land bezat die ononderbroken van Alexandrië tot aan Kaap de Goede hoop liep en Frans Afrika zich uitstrekte van Algerije tot aan Congo en van Mauretanië tot aan Ethiopië. Ook deze grenzen werden volstrekt willekeurig getrokken en een gemiddeld Afrikaanse koning is er nooit van op de hoogte geweest dat die grens dwars door zijn rijk liep. Toch vormen deze grenzen nog steeds de grenzen van de huidige Afrikaanse staten. 

Toen namelijk het in de jaren ’50 van de twintigste eeuw in gang gezette dekolonisatieproces niet meer te stoppen bleek, rees op een gegeven moment de vraag welke gebieden op welke manier aan wie overgedragen zouden moeten worden. Dat elk volk recht heeft op zelfbeschikking en daarmee op zijn eigen bestuur over zijn eigen land was in 1950 reeds een universeel geaccepteerd internationaal rechtsprincipe. De vraag was echter aan welk volk op welke manier welk grondgebied moest worden teruggegeven. Er was vanuit het Westen nooit enige interesse geweest voor historische gebiedsaanspraken die Afrikaanse volkeren hadden. Men wist wel dat de koloniale grenzen geen enkele rekening hielden met prekoloniale grenzen, maar men achtte het ondoenlijk die 70 jaar na dato nog eens vast te moeten stellen. Daar komt bij dat verscheidene Afrikaanse volkeren nomadenstammen waren en slechts het land waarop ze zich op dat moment bevonden als hun eigendom beschouwden, andere stammen al eeuwenlang door elkaar of met elkaar op een niet gedefinieerd stuk land woonden en voor weer andere bevolkingsgroepen de begrippen grens en land volstrekt onduidelijk waren.

Voorts is ook het internationale recht een Westerse uitvinding en sluit het, althans voor wat betreft het bezit en overdracht van territorium, vrij nauw aan bij de moeder van het West-Europese burgerlijke recht: het Romeinse recht. Nu kent het Romeinse recht als een van zijn hoofdwaarheden de nemo plus transfere potest quam ipse habet-regel, wat zoveel betekent dat het onmogelijk is iets aan een ander te geven wat je niet hebt en hetgeen tevens direct verklaart waarom economen en juristen het uit principe nooit met elkaar eens kúnnen zijn. Voor het internationale recht betekent het dat een staat eenvoudigweg geen territoir kan overdragen dat hij zelf niet bezit.

Als de grens tussen Frans en Engels Afrika dus dwars door het gebied van stam X loopt, dan kan Frankrijk slechts zijn deel aan stam X overdragen. Als Engeland hetzelfde doet, zijn er volkenrechtelijk gezien twee nieuwe staten ontstaan die als grens de oude koloniale grens hebben. Het is dan aan beide nieuwgeboren naties om samen tot één nieuwe staat te fuseren, anders blijven er twee onafhankelijke staten naast elkaar bestaan. Een andere oplossing kent het internationaal recht niet. Daarbovenop komt dan ook nog een andere eigenaardig verschijnsel van het internationale recht, namelijk dat met de gebiedsoverdracht ook alle verplichtingen die de overdragende staat met betrekking tot het te cederen gebied had, op de verkrijgende staat overgaan. De grenzen tussen Brits en Portugees Afrika moesten dus ook door de nieuwe onafhankelijke staten als vaststaand erkend worden.

Bij gebrek aan kennis was het uitermate lastig om de nieuwe Afrikaanse landen als geboortecadeau historisch verantwoorde grenzen mee te geven. Volkenrechtelijk gezien was het onmogelijk iets anders dan de oude koloniale provincies over te dragen aan de verzameling mensen die op dat moment toevallig op dat gebied woonden, ongeacht uit hoeveel stammen deze bestond. En politiek gezien? De twee wereldleiders op dat moment, de VS en de USSR, waren allebei voorstander van zo snel mogelijke dekolonisatie maar vreesden tevens een onoverzienbare chaos als Afrika zou verworden tot een lappendeken van onafhankelijke staatjes met ongedefinieerde grenzen. In de Verenigde Naties werd daarom de doctrine geaccepteerd dat de oude koloniale administratieve grenzen als de grenzen tussen de nieuwe Afrikaanse staten moesten worden geaccepteerd. De Organisatie voor Afrikaanse Eenheid (OAU) heeft deze doctrine overgenomen in zijn preambule uit 1964 die stelt: “the borders of African States, on the date of their independence, constitute a tangible reality”. Dit principe, respect voor de oude koloniale grenzen, gaat tot op de dag van vandaag boven het recht op zelfbeschikking. Ruimte voor een ander verloop van de grenzen is er dus gewoonweg niet. Daarom wonen er in Kongo 300 stammen. Daarom kon de Igbo-stam in Biafra zich volkenrechtelijk niet afscheiden van Nigeria in 1967. Er bestaat geen recht voor de christelijke zwarte bevolking in het zuiden van Sudan (Darfur) om een eigen staat te stichten naast die van de islamitische bevolking in het noorden. 

Het Westen en Rwanda

Zoals gezegd was de genocide in Rwanda niet het gevolg van koloniale grenzen. In Rwanda woont van oudsher één volk,de Banyarwanda. Ze spreken dezelfde taal, het Kinyarwanda, en hadden tot 1962 één koning. Vanaf de Middeleeuwen kende Rwanda een sociaal-economisch stelsel dat gebaseerd was op drie klassen en dat op bepaalde punten veel weg had van het oude feodale stelsel in Europa. De hoogste en heersende klasse, waartoe ook de koning behoorde, was de klasse van veehouders. Deze maakten ongeveer 15% van de bevolking uit en staan bij ons bekend als Tutsi’s. Daaronder kwam de klasse van de horigen die zich enkel bezighielden met landbouw, de Hutu’s en die ongeveer 85% van de bevolking vormden en als laatste was er de allerlaagste klasse van knechten, jagers en dagloners: de Twa (1% van de bevolking).

Het stelsel was echter niet zoals in Europa gebaseerd op het bezit van grond maar van koeien. De koe was in het oude Rwanda de enige vorm van kapitaal. Ze had een heilige status en werd niet geslacht; de Tutsi’s voedden zich slechts met haar melk en bloed. De rijkdom en status van een persoon werd afgemeten aan het aantal koeien dat hij bezat. Slechts Tutsi-mannen konden koeien bezitten, vrouwen mochten de koeien niet aanraken.

Hutu’s konden geen koeien bezitten. Zij waren landbouwers die leefden van de akkerbouw. Om hun akkers te kunnen bewerken pachtten ze de koeien van de Tutsi’s in ruil waarvoor ze een deel van de oogst aan hen moesten afstaan. Dit systeem, en daarmee het verschil tussen de ‘grootrundbezitters’ en de aan hen gebonden boeren bleef eeuwenlang in stand. Hoewel er hierdoor natuurlijk sprake was van animositeit tussen de bevolkingsgroepen, leefde men eeuwenlang betrekkelijk vreedzaam naast elkaar en waren bijvoorbeeld huwelijken tussen rijkere Hutu’s en lagere Tutsi’s niet ongewoon.

In 1894 bezocht de eerste Europeaan Rwanda, nadat het enkele jaren eerder als onderdeel van het Duitse Hinterland, en dus als Duits gebied, door de overige Europese staten was erkend. Aangezien Rwanda niet over delfstoffen beschikt en buiten prachtige natuur de Duitsers niet veel te bieden had, lieten deze het land, de bevolking en daarmee ook de bestaande structuren en klassentegenstellingen ongemoeid. 

Na de Eerste Wereldoorlog werden de koloniën van het verslagen Duitsland herverdeeld en verwierf België het protectoraat over Rwanda. Het werd om administratieve redenen samengevoegd met Burundi tot de kolonie Ruanda-Urundi. Burundi was voor de kolonisatie eveneens al een staatkundige eenheid, waar een tweelingvolk van de Banyarwanda woonde, die, hoewel geregeerd door een ander koningshuis, exact hetzelfde klassensysteem met Hutu’s, Tutsi’s en Twa kende. 

Ook de Belgen interesseerden zich niet veel voor hun nieuwe kolonie en besloten, zoveel mogelijk aansluiting zoekend bij de bestaande structuren, het dagelijks bestuur door de Tutsi’s uit te laten oefenen. De beste banen alsmede lagere gezagsfuncties werden aldus aan Tutsi’s toebedeeld, waardoor de onvrede bij de Hutu’s groter werd. Als verder onderdeel van hun beleid voerden ze identiteitskaarten in, waarop vermeld stond of de drager Tutsi of Hutu was. 

Doordat de Belgen zich verder niet bemoeiden met interne aangelegenheden, zagen zij niet dat zich langzamerhand een onoplosbaar conflict had ontwikkeld tussen de Hutu’s en de Tutsi’s. Rwanda is kleiner dan Nederland en bestaat voor het grootste deel uit bergen. Vruchtbare grond is er dus schaars. De bevolking bleef echter groeien en had steeds meer grond nodig: de Tutsi’s voor hun immer groter wordende kuddes en de Hutu’s voor hun akkers. De Tutsi’s namen, als besturende klasse, steeds meer grond af van de Hutu’s, die daardoor steeds meer samengepropt raakten op steeds kleiner wordende gebieden met landbouwgrond. De tegenstellingen en daarmee de spanningen tussen de twee klassen werden door de jaren heen groter en groter; het proces bleek echter onomkeerbaar, tot de jaren ’50 aanbreken.

Halverwege de jaren ’50 was Afrika in de ban van dekolonisatie, vrijheid en vrijheidsbewegingen. Aangezien de meeste vrijheidsbewegingen ontstaan onder de hogere, beter opgeleide lagen van de bevolking, is het niet verwonderlijk dat in Rwanda de Tutsi’s onafhankelijkheid eisten. De Belgische regering besloot hierop van politieke koers te wisselen. Had België tot dan toe de Tutsi’s gesteund en het dagelijks bestuur aan hen overgelaten, verrast door de plotselinge onafhankelijkheidswind besloot het nu de Hutu’s te steunen en hen juist tegen de Tutsi-achthebbers op te hitsen.

In 1959 stierf Tutsi-koning Mutara III en werd opgevolgd door Kigeri V. De Hutu’s roken een kans en kwamen, verenigd in de Mouvement Démocratique Républicain Parmehutu (MDR-P) in opstand tegen het Tutsi-bewind. Deze opstand liep, voor de eerste maal, uit op een slachting onder Tutsi’s. Naar schatting 10.000 Tutsi’s werden omgebracht en ongeveer 300.000 vluchtten naar de buurlanden Kongo, Uganda, Tanzania en Burundi. In 1960 won de MDR-P de door de Belgen gecontroleerde verkiezingen en in 1961 wierp ze de monarchie voorgoed omver, waarna weer etnisch geweld tussen Hutu’s en Tutsi’s losbarstte. In 1962 werd Rwanda een onafhankelijke republiek met een Hutu-president, Kayabinda, en een regering waarin geen Tutsi’s zitting hadden.

De daaropvolgende jaren werden gekenmerkt door een steeds groter wordende instabiliteit. De gevluchte Tutsi’s wilden terug naar hun eigen land en zonnen, niet onbegrijpelijk, op wraak. In de periode van 1963 tot 1965 voerden ze verschillende militaire operaties uit vanuit Burundi, dat een Tutsi-regering had. Deze invasies werden door het Rwandese Hutu-leger tegengehouden, maar hadden steeds uitbarstingen van etnisch geweld tot gevolg, in de vorm van een steeds grimmigere kettingreactie. Na een invasie van Tutsi’s in Rwanda volgden slachtingen onder Tutsi’s door Hutu-milities. Als reactie hierop voerden Burundese Tutsi’s wraakacties uit onder de aldaar levende Hutu’s, waarop weer onlusten in Rwanda uitbraken. Tegelijkertijd ontstond er een splijting onder de Hutu’s en verschoof de macht van de traditionele, gematigde Hutu-leiders (waartoe president Kayabinda behoorde) uit het noorden naar de veel radicalere Hutu-clan uit het midden van het land. 

In 1972 pleegden de Burundese Hutu’s een mislukte coup tegen de daar heersende Tutsi-machthebbers. Het Burundese leger onderdrukte de opstand en moordde meer dan 100.000 Hutu’s uit. De etnische spanningen die hierna zowel in Rwanda als Burundi tot ongekende hoogten waren gestegen, bleken een prima politiek excuus te zijn voor de radicale Hutu’s om in Rwanda de macht te grijpen. Na een staatsgreep in 1973 werd Kayabinda afgezet en nam Habyarimana de macht over.

Habyarimana voerde een eenpartijstelsel en een (uitermate corrupt) politiek systeem waarbij loyaliteit aan het gezag belangrijker leek te zijn dan etniciteit. Zo kon een gezagsgetrouwe Tutsi het brengen tot burgemeester of wethouder, hoewel niet tot minister, en verdween een Hutu met kritiek op de regering in de gevangenis of in het geheel. De eerste jaren van het bewind werden gekenmerkt door relatieve rust, Habyarimana bleef de inmiddels honderdduizenden Tutsi-vluchtelingen echter hardnekkig de toegang tot Rwanda ontzeggen.

Deze Tutsi-vluchtelingen leidden over het algemeen een miserabel bestaan in tentenkampen aan de rand van Rwanda en wilden eigenlijk maar één ding: terug naar hun vaderland waaruit ze waren verdreven. Door de jaren heen organiseerden ze zich in steeds beter getrainde milities en uiteindelijk in het Front Patriotique Rwandais (FPR), dat, gehard en geoefend door onder meer hun deelname als huurlingen aan de burgeroorlog in Oeganda, was uitgegroeid tot een professioneel en goed bewapend leger dat stond te trappelen om Rwanda terug te geven aan de Tutsi’s. In oktober 1990 vielen ze Rwanda binnen. Het regeringsleger van Rwanda bleek niet in staat de RPF tegen te houden en de Tutsi’s veroverden grote stukken gebied, waarbij duizenden slachtoffers vielen. De Hutu’s vluchtten en masse naar het nog door regeringstroepen beheerste gebied. In 1993 stond de RPF voor de poorten van de hoofdstad Kigali en de val van Habyarimana leek onvermijdelijk.

Op dat moment besloot het Westen in te grijpen. Men kan zich ten zeerste afvragen waarom niet eerder actie ondernomen werd en, aangezien Rwanda de rest van de wereld tot dan toe niet interesseerde, waarom vlak voor de onafwendbare machtsovername door de RPF wél tot militaire interventie werd overgegaan. Tot slot valt achteraf gezien al helemaal niet te begrijpen waarom het bij dat ene ingrijpen bleef, zodat er een onoplosbare patstelling geschapen werd, die uiteindelijk leidde tot de genocide van 1994.

Hoe het ook zij, Habyarimana verzocht om en verkreeg militaire steun van België (wiens buitenlandpolitiek ten aanzien van voormalige koloniën er altijd op gericht is geweest de zittende machthebbers te steunen), Frankrijk (dat wellicht een machtsovername door inmiddels Engelstalige Tutsi’s ten koste van de Franstalige Rwandese regering moeilijk kon verkroppen) en Zaïre (dat gebaat was bij een hen vriendelijke Hutu-regering). Hierdoor werden de troepen van de RPF op 70 kilometer voor Kigali tot staan gebracht en ontstond direct daarna een onhoudbare status-quo. Beide partijen beheersten ongeveer gelijke delen van het land. Aangespoord door de, nu volop geïnteresseerde, internationale gemeenschap werd de druk tot het sluiten van een vredesakkoord groter. Er zou een nieuwe regering moeten worden gevormd, bestaande uit Tutsi’s en Hutu’s, alle Tutsi-vluchtelingen zouden terug moeten keren, en de twee bevolkingsgroepen die de afgelopen 40 jaar in een vicieuze cirkel van onderling geweld hadden verkeerd, zouden van dan af aan vreedzaam in Rwanda moeten samenleven.

Het was een vredesakkoord dat gedoemd was te mislukken. De radicale fracties onder zowel Hutu’s als Tutsi’s hadden na drie jaar bloedige strijd een net iets andere agenda in gedachten. Onder de radicale Hutu’s had de haat tegen Tutsi’s in de afgelopen drie jaren van bloedige strijd dermate vormen aangenomen, dat een Endlösung als enig mogelijke oplossing van het conflict werd gezien. Ik heb met opzet dit woord gebruikt omdat de theorieën die dienaangaande door vooraanstaande Hutu-geleerden waren ontwikkeld, eng veel parallellen vertonen en haast gebaseerd lijken te zijn op Nazi-theorieën ten aanzien van Joden. Kort samengevat kwamen de theorieën er op neer dat de Tutsi’s werden herschapen als een uitheems ras, dat in de Middeleeuwen vanaf de Nijl was komen afdalen om de Hutu’s te onderwerpen. De enige manier voor Hutu’s om voorgoed in vrede en vrijheid te kunnen leven was dus totale uitroeiing van de Tutsi’s. Wanneer je slechts een deel van hen vermoordt, zal het overlevende deel eens terugkeren en hun wraak op je botvieren (deze gedachte, de angst voor de uiteindelijke wraak van de Joden voor wat hen was aangedaan, vormde ook een reden voor de Nazi’s om het exterminatieprogramma op volle kracht uit te blijven voeren). Bovendien waren Tutsi’s net kakkerlakken: als je ze niet tot het laatste eitje uitroeit, blijven ze een plaag.

Opgehitst door hun radicale leiders had zich de ‘Interahamwe’ gevormd, een organisatie van met machetes en stokken gewapende burgers, die steeds feller werd gehersenspoeld, geradicaliseerd en klaargemaakt voor de laatste strijd. Hierbij speelde het radiostation ‘Milles Colines’ (RMC, zoals ook te zien in Hotel Rwanda) een cruciale rol. Weinig Interahamwe-leden konden lezen of hadden de beschikking over een televisietoestel, maar iedereen luisterde naar de radio. RMC draaide de laatste hits en wisselde dit af met steeds erger wordende anti-Tutsi propaganda, steeds gebruikmakend van metaforen en insinuaties, die uitstekend tot de verbeelding spraken. Doordat RMC in Kinyarwandi uitzond, en zich in Franstalige bulletins onthield van radicale uitspraken, werd haar invloed op de genocide lange tijd door Westerse waarnemers onderschat.

Temidden van de zwaarbewapende RPF, de Interahamwe en zijn eigen radicale achterban bevond zich president Habyarimana. De VN eiste onderhandelingen en een vredesverdrag, zijn partij (en zijn familie) dwongen hem tot het tegendeel. Na enige vruchteloze compromispogingen gaf Habyarimana toe aan de buitenlandse druk en vloog hij naar Arusha, Tanzania om het vredesakkoord tussen de RPF en de Rwandese regering te ondertekenen. 

De inmiddels in Kigali gestationeerde VN-vredesmacht, onder leiding van de Canadese generaal Dallaire, rapporteerde nog dat er uitermate verontrustende berichten vanuit de straten binnenkwamen en verzocht om toestemming om vier pakhuizen, tot de nok toe gevuld met machetes in te nemen en te ontmantelen. Dit werd hem geweigerd, aangezien dit niet onder het mandaat van de vredesmacht viel. RMC riep ondertussen alle Hutu’s op paraat te staan en te wachten op het ‘teken’.

Op 6 april 1994 vloog Habyarimana terug naar Kigali. Zijn vliegtuig werd door een raket neergehaald, waarbij alle inzittenden om het leven kwamen. Direct daarna begon de chaos.

Het regeringsleger en de Interahamwe begonnen met het vermoorden van tien Belgische blauwhelmen. Mede hierdoor besloten de VN de complete vredesmacht, ondanks herhaaldelijke protesten van generaal Dallaire, die bleef wijzen op de op handen zijnde humanitaire ramp, op 270 man na terug te trekken uit Rwanda. Met het hem nog resterende personeel kon de generaal niet veel meer doen dan het VN-hoofdkwartier bewaken en toekijken. Bevrijd van buitenlandse pottenkijkers kon de Interahamwe zijn werk afmaken. Reeds maanden van tevoren waren door de radicale politieke vleugel van de regeringspartij gedetailleerde lijsten opgesteld met daarop namen van Tutsi’s en gematigde Hutu’s die vermoord moesten woorden. RMC droeg zorg voor een gestroomlijnde coördinatie door dagelijks adressen waar Tutsi’s en gematigde Hutu’s zich mogelijk ophielden te verstrekken. Tegelijkertijd werden om het uur appèls uitgezonden waarin nogmaals de nadruk tot totale uitroeiing werd benadrukt. ‘Dood! Dood! De graven met kakkerlakken zijn nog maar halfvol! Haast jullie en vul ze allemaal!’

Ondertussen weigerde de VN aan te nemen dat er sprake was van genocide. Geaccepteerd werd dat er sprake was van ‘handelingen die op genocide wijzen’ maar er waren te weinig objectieve waarnemers in Rwanda (meer) aanwezig om een en ander officieel te kunnen bevestigen. En zolang er officieel geen sprake was van genocide, bestond er geen wettelijke basis voor een humanitaire interventie. Er werd dus niet ingegrepen.

En dus slaagde de Hutu-militie erin om binnen twee weken na de dood van Habyarimana ongeveer 250.000 Tutsi te vermoorden. Ruim twee maanden later waren ongeveer 500.000 Tutsi’s (tweederde van de oorspronkelijke bevolking) en 200.000 gematigde Hutu’s vermoord, en waren miljoenen anderen gevlucht.

“Dit artikel is een visie op het gebeurde in Rwanda. Ik ben me ervan bewust dat er afwijkende meningen en beschouwingen denkbaar zijn. De door mij genoemde plaatsen en data heb ik middels zo goed mogelijk onderzoek trachten te verifiëren. Onvolkomenheden en afwijkingen zijn echter mogelijk, waarvoor ik geen verantwoordelijkheid kan nemen (ik blijf een jurist).

Noten en/of literatuur

Voor dit artikel heb ik met name dankbaar gebruik gemaakt van de volgende twee boeken die ik van harte aanraad:

‘Een voordracht over Rwanda’ verschenen in ‘Ebbenhout’ door Ryszard Kapuscinski (Arbeiderspers 1998)
‘Verdeel en Heers’ door H.L. Wesseling (Bert Bakker)

En voorts van de website van het Ministerie van Buitenlandse Zaken (http://www.minbuza.nl)

Leave a Reply

Your email address will not be published. Required fields are marked *