Knuffeldier of knakworst?

Meningen van Nederlanders over dierenwelzijn in de veehouderij

Knuffeldier of knakworst?

Meningen van Nederlanders over dierenwelzijn in de veehouderij

Nederlanders maken zich in toenemende mate zorgen over dierenwelzijn in de veehouderij. Toch weten de meeste mensen weinig tot niets van de manier waarop vee tegenwoordig wordt gehouden. Dit artikel gaat in op de verschillen van mening tussen Nederlandse burgers in de stad en op het platteland met betrekking tot het welzijn van vee. De verwachting is dat wie woonachtig is in het landelijke gebied meer weet van de praktijk in de Nederlandse veehouderij en met andere ogen naar het welzijn van deze dieren kijkt. De afstand van mensen tot de agrarische praktijk zou dus van invloed zijn op de beoordeling van het welzijn van dieren in de hedendaagse veehouderij.

Dierenwelzijn en maatschappelijke beleving

Na de Tweede Wereldoorlog wilden we in Nederland ‘nooit meer honger’ en werd de agrarische sector sterk gestimuleerd om zo veel en zo goedkoop mogelijk voedsel te produceren. Dit was het begin van de intensivering van de veehouderij. Al in 1965 wees het in opdracht van de Engelse overheid opgestelde rapport van Brambell op de problematiek van dierenwelzijn als gevolg van intensievere productiemethoden. In de loop der jaren is de wetgeving op het gebied van dierenwelzijn sterk uitgebreid en stap voor stap aangescherpt. Toch zijn de normen die Brambell al in 1965 voorstelde op sommige punten (bijvoorbeeld met betrekking tot de ruimte voor legkippen) nog steeds niet behaald (Veissier et al., te verschijnen 2006).

In de ogen van burgers is dierenwelzijn een belangrijk probleem dat een oplossing verdient. Dat blijkt onder andere uit een recent gehouden onderzoek onder burgers in de Europese Unie (Eurobarometer, 2005). Maar niet alleen dierenwelzijn is belangrijk voor de maatschappelijke acceptatie van de landbouw; burgers letten ook in toenemende mate op de kwaliteit en vooral de veiligheid van voedsel (Bock en Wiersum, 2003). De schok die de recente uitbraken van dierziekten zoals BSE en MKZ teweeg hebben gebracht, speelt daarbij een belangrijke rol. Daarnaast maken burgers zich zorgen over de gevolgen van intensieve agrarische productie voor milieu, natuur en landschap (Hervieu en Hansen, 2002). 

Dit artikel richt zich vooral op hoe mensen denken over het welzijn van dieren in de agrarische sector. In de meeste onderzoeken naar dierenwelzijn staat de perceptie van consumenten centraal en de mate waarin zij bij de consumptie van een dierlijk product, zoals vlees en eieren, rekening houden met dierenwelzijn en bewust diervriendelijke producten (willen) kopen (Harper en Pension, 2001; Aarts en Te Velde, 2001). Wij kijken echter naar de perceptie van burgers en proberen te achterhalen hoe zij denken over het welzijn van dieren in de veehouderij – in leven dus en niet als voedselproduct (Dagevos en Sterrenberg, 2003). De mogelijke meningsverschillen tussen mensen in de stad en op het platteland hebben daarbij onze bijzondere aandacht (zie ook Boogaard et al., ‘Elements…’). 

Dataselectie en analyse

Voor de analyse maken we gebruik van data die het Rathenau Instituut in het onderzoek Burgeroordelen over omgang met dieren in de veehouderij heeft verzameld (Verhue en Verzijden, 2003). In het kader van dit onderzoek in 2003 hebben 1074 respondenten een vragenlijst over dierenwelzijn in de Nederlandse veehouderij ingevuld. Van deze 1074 respondenten hebben 842 respondenten tegelijkertijd een folder met informatie over de omgang met dieren in de veehouderij ontvangen. Wij hebben slechts een deel van de originele dataset gebruikt: 21 stellingen over dierenwelzijn en vijf kenmerken van respondenten, namelijk waardeoriëntatie (aan de hand van het WIN-model van TNS-NIPO1), huisdierbezit, stedelijkheid, relatie met de agrarische sector en informatie verkregen uit de bovengenoemde folder. 

In de eerste stap van onze analyse wilden we achterhalen welke factoren de mening van burgers over het welzijn van dieren op veehouderijbedrijven bepalen. Er blijken vier factoren belangrijk te zijn. Bij de eerste factor, het imago van veehouders (IvV), gaat het om het beeld dat burgers hebben van veehouders en hun vertrouwen in de goede zorg van veehouders voor hun dieren. De tweede factor, mens-dierhiërarchie (MDH), geeft weer hoe men denkt over de hiërarchische verhouding tussen mensen en dieren. In de derde factor, levenskwaliteit van vee (LK), weerspiegelt zich het vertrouwen van burgers in het ‘goede leven’ dat dieren hebben, terwijl de vierde factor, gebruik van dieren voor humane consumptie (HC), weergeeft hoe burgers staan tegenover het gebruik van dieren voor mensen. 

In de tweede stap van de analyse hebben we een model ontwikkeld dat op basis van de eerdergenoemde persoonskenmerken van burgers verklaart hoe er op verschillende wijze door burgers over de bovengenoemde vier factoren van dierenwelzijn wordt gedacht. Het totale model bestaat uit vijf variabelen zoals hieronder weergegeven:

Yijklmn = μ + Ai + Bj + Ck + Dl + Em + eijklmn

Yijklmn = factor y
μ = gemiddelde
Ai = waardeoriëntatie (i = 1,…, 8)
Bj = huisdierbezit (j = 0, 1)
Ck = stedelijkheid (k = 1,…, 5)
Dl = relatie met de agrarische sector (l = 1, 0)
Em = folderinformatie (m = 1, 0)
eijklmn = error

De onderstaande tabel geeft weer welke variabelen belangrijk zijn voor welke factor. Hieruit blijkt bijvoorbeeld dat mensen met en zonder huisdier verschillend denken over veehouders. Huisdierbezit blijkt ook voor andere dimensies een belangrijke verklarende variabele te zijn. Zo is er een groot verschil tussen deze twee groepen in hun mening over de hiërarchie van mens en dier, de levenskwaliteit van landbouwhuisdieren en de acceptatie van het gebruik van dieren voor menselijke consumptie. Simpel gezegd kan men stellen dat mensen met huisdieren in het algemeen negatiever oordelen over het welzijn van dieren in de veehouderij. Zij hebben weinig vertrouwen in veehouders en denken dat de kwaliteit van leven voor dieren op deze bedrijven laag is. Bovendien staan zij principieel afwijzend tegenover de consumptie van dieren door mensen, omdat de mens in hun ogen niet per definitie boven het dier staat.

Tabel 1. Significante bijdrage aan variatie van variabelen A, B, C, D, en E op factoren IvV, MDH, LK, en HC.

VariabeleFactora
CodebNaamdfIvVcMDHdLKcHCd
Aiwaardeoriëntatie7nsens**ns
Bjhuisdierbezit1**********
Ckstedelijkheid4ns**ns
Dlrelatie met agrarische sector1**ns****
Emfolderinformatie1*nsnsns

a Factor namen: IvV: imago van veehouders, MDH: mens-dierhiërarchie, LK: levenskwaliteit van vee, HC: gebruik van dieren voor humane consumptie
b Volledige model: Yijklmn = μ + Ai + Bj + Ck + Dl + Em + eijklmn
c Normale verdeling: Variaties verklaard met ANOVA en Gabriels Post Hoctest
d Niet-normale verdeling: Variaties verklaard met non-parametrische Kruskal-Wallistest
e *** P<0.001, ** P<0.01, * P<0.05, ns = P>0.05 

Ruraal discours

Wanneer men de bovenstaande tabel bekijkt, valt op dat stedelijkheid níet significant bijdraagt aan het imago van veehouders en het gebruik van dieren voor consumptie. Stedelijkheid is bepaald aan de hand van de bevolkingsdichtheid van de woonplaats van de respondenten. Dat is blijkbaar niet van doorslaggevend belang voor de mening van respondenten. Opvallend is dat de variabele ‘relatie met agrarische sector’ wel (significant) verschil laat zien. Mensen die zelf werkzaam zijn in de landbouw of familieleden hebben die in de landbouw werken, hebben doorgaans een positiever beeld van veehouders dan andere mensen. Ze denken ook positiever over de levenskwaliteit van vee en zijn er in sterkere mate van overtuigd dat dieren voor consumptie gebruikt mogen worden. De daadwerkelijke ontmoeting met de agrarische sector en ervaring hoe dieren gehouden worden, maakt kennelijk verschil voor zowel de mening over veehouders als de beoordeling van de levenskwaliteit van vee. Het lijkt alsof deze mensen door hun kennismaking met de veehouderij het welzijn van dieren op een andere manier waarnemen. Zij gaan als het ware door een agrarische of plattelandsbril naar dieren kijken, terwijl de mensen zonder contact met de landbouw een stadse bril (blijven) dragen. Woonplaats blijkt van minder belang te zijn en biedt kennelijk geen directe verklaring meer voor kennis van en contact met de agrarische sector. Wie in het landelijk gebied woont, hanteert niet vanzelfsprekend een ‘ruraal discours’ en ook op het platteland zijn er mensen met een ‘stadse mening’ of een ‘stedelijk discours’. Het is de ervaring met en betrokkenheid bij de agrarische sector die verschil maakt en de ontwikkeling van een ruraal dan wel stedelijk perspectief bepaalt.

Stedelijk discours

Een tweede opvallend resultaat is dat ‘huisdierbezit’ een bepalende (significante) rol speelt voor alle vier factoren. Mensen met een huisdier hebben doorgaans een minder positief beeld van veehouders en denken negatiever over de levenskwaliteit van vee in vergelijking met mensen zonder huisdier. Bovendien zijn huisdierbezitters in mindere mate van mening dat een mensenleven meer waard is dan een dierenleven en dat mensen dieren voor consumptie mogen gebruiken. Deze mening past in wat we hierboven als een meer ‘stedelijk discours’ aangeduid hebben. In de huidige samenleving worden huisdieren vertroeteld als knuffeldieren, terwijl men van de leefsituatie van productiedieren weinig afweet. Daarbij is het belangrijk om op te merken dat het niet zozeer om feitelijke kennis gaat, maar veel meer om de ervaringen die mensen met dieren hebben – huisdieren zowel als vee. De informatie die een deel van de respondenten via een folder vooraf had gekregen, bleek namelijk in het algemeen weinig effect te hebben. Mensen die een huisdier hebben, baseren hun mening over het welzijn van dieren in de veehouderij op hun ervaring en relatie met huisdieren en de manier waarop zij hun huisdier verzorgen en liefhebben. Het is voor bezitters van huisdieren moeilijk te begrijpen dat een veehouder dieren houdt voor economische doeleinden en toch goed voor ze kan zorgen. Knuffeldieren gebruik je niet om geld te verdienen. Het feit dat vee uiteindelijk wordt gedood en gegeten, speelt daarbij natuurlijk een belangrijke rol. Huisdieren eten we niet – ook niet als het om soorten gaat die als landbouwdieren gehouden worden. Flappie, het konijn in het lied van Youp van ‘t Hek, is een bekend voorbeeld. 

Conclusies

In het algemeen zijn Nederlanders gematigd positief over het welzijn van dieren in de veehouderij (Verhue en Verzijden, 2003). Wanneer we naar verschillen tussen Nederlandse burgers kijken, kunnen we duidelijk twee perspectieven of discoursen onderscheiden: een ‘ruraal discours’ (beïnvloed door ervaring met de agrarische sector) en een ‘stedelijk discours’ (beïnvloed door het bezit van huisdieren). Mensen met een ruraal discours denken positiever over veehouders en de levenskwaliteit van vee, terwijl mensen met een stedelijk discours juist minder vertrouwen hebben in veehouders en het goede leven van landbouwdieren. Of mensen door een rurale of stedelijke bril naar dierenwelzijn kijken, wordt niet zozeer door hun woonplaats bepaald (stad of platteland) maar vooral door hun contact en ervaring met landbouw en vee. Dit is in overeenstemming met de resultaten van de Eurobarometer over dierenwelzijn: mensen die een agrarisch bedrijf bezocht hebben, denken (significant) positiever over dierenwelzijn dan mensen die geen bedrijf hebben bezocht (Eurobarometer, 2005). 

Wanneer mensen een keer op een veehouderij geweest zijn, denken ze niet meer zwart-wit en in termen van ‘knuffeldier of knakworst’, maar wordt hun mening veel genuanceerder. Dit blijkt ook uit de voorlopige resultaten van het project ‘Sociaal-culturele duurzaamheid van veehouderijsystemen’, waarin we onderzoeken in hoeverre de mening van burgers door het bezoek van verschillende veehouderijen verandert (Boogaard et al., ‘Socio-cultural…’). Wanneer burgers in contact komen met een veehouder en zijn of haar dieren, kunnen ze zelf zien, horen, ruiken en voelen wat ‘boeren’ inhoudt. Burgers hebben dan niet alleen oog voor dierenwelzijn, maar ook voor andere onderwerpen, zoals zorg voor milieu en natuur en behoud van cultuur, maar ook technologische ontwikkelingen en modernisering. Om diervriendelijkheid aan te prijzen en consumenten te overtuigen van het goede leven van dieren, worden er via handelsmotieven, van met name vleesproducenten, nu doorgaans beelden getoond van dieren op ouderwetse en kleinschalige boerderijen. Deze beelden spreken consumenten aan, omdat zij goed aansluiten bij hun eigen idyllische voorstelling van het goede boerenleven van toen. Toch blijkt dat burgers na bezoek van een modern bedrijf ook voordelen van moderne veehouderijsystemen aanwijzen (zoals meer hygiëne en lagere arbeidsbelasting). 

Bij de ontwikkeling van beleid voor dierenwelzijn én bij de ontwikkeling van toekomstige veehouderijsystemen, wil de overheid rekening houden met wat burgers denken (LNV, 2003). Maar hoe stel je vast wat burgers denken? En hoe houd je er rekening mee dat de meerderheid van de Nederlandse burgers niet méér weet van de agrarische sector dan te zien is in het programma Boer zoekt vrouw? Is het verstandig om beleid hierop te baseren? Het hier gepresenteerde onderzoek laat zien dat daadwerkelijke ervaring met de landbouw van invloed is op de mening van burgers en hen in staat stelt om een betere mening te vormen. Burgers zijn minder naïef dan veel boeren vrezen, althans, ze hoeven het niet te zijn. Met kennis van de huidige agrarische sector zijn ze wel degelijk in staat om onderscheid te maken tussen huisdieren en productiedieren en afwegingen te maken tussen de kwaliteit van leven van productiedieren en de economische, sociale en ecologische duurzaamheid van agrarische bedrijven. 

Noten

1. Het WIN-model (Waardensegmenten In Nederland) is een op waarden en socio-demografische kenmerken gebaseerde segmentatie van de Nederlandse bevolking. Het WIN-model is gebaseerd op de waarden die mensen het belangrijkste vinden in hun leven. Het model onderscheidt acht groepen in de samenleving, die qua leefstijl, opvattingen, drijfveren en gedrag sterk van elkaar verschillen (Hessing-Couvret en Reuling, 2002).

Leave a Reply

Your email address will not be published. Required fields are marked *