Opgroeien in een vervangend gezin

Opgroeien in een vervangend gezin

Het profiel van pleegkinderen, adoptiekinderen en alleenstaande minderjarige vreemdelingen verandert de laatste jaren. En daarmee ook hun behoefte aan hulpverlening en begeleiding. Wie zijn al deze kinderen? Wat hebben ze meegemaakt en hoe groeien ze op tot volwassenen? Een update en een oproep voor een nieuw netwerk.

Een pedagoog moet passende zorg aan kinderen geven en misdiagnoses en onterechte labels voorkomen, luidt de visie van de Nederlandse vereniging van pedagogen en onderwijskundigen (NVO). Passende zorg veronderstelt actuele kennis over specifieke doelgroepen, in dit geval kinderen die niet kunnen opgroeien bij hun biologische ouders. Pleegkinderen, adoptiekinderen en alleenstaande minderjarige vreemdelingen (amv’s) worden opgevoed door vervangende ouders. Vaak hebben deze kinderen ingrijpende scheidingen, trauma’s of verwaarlozing meegemaakt. Hierdoor kunnen er ontwikkelingsachterstanden en gedragsproblemen ontstaan.

Juridisch kader

Bij adoptie krijgen adoptieouders en -kinderen dezelfde familierechtelijke relatie als biologische ouders en kinderen. Adoptieouders hebben het ouderlijk gezag en adoptiekinderen krijgen de achternaam van de adoptieouders en erfrecht. Adoptie is levenslang; ook na het achttiende jaar blijft alles hetzelfde.
Bij pleegzorg en gezinshuizen houden de biologische ouders het gezag of is er een voogd aangesteld. Alleen bij pleegoudervoogdij krijgen pleegouders het gezag. Pleegkinderen houden hun eigen achternaam. Pleegzorg eindigt bij de achttiende verjaardag, tenzij er verlengde pleegzorg is aangevraagd tot maximaal 23 jaar. Een aparte categorie zijn gevluchte kinderen, amv’s, die worden geplaatst in opvanggezinnen (zie kader).

Opvanggezinnen van Nidos

Alleenstaande minderjarige vreemdelingen (amv’s) krijgen bij aankomst in Nederland een jeugdbeschermer toegewezen die een voogdijmaatregel uitvoert. Deze voogd van de Stichting Nidos is belast met het wettelijk gezag over het kind. De opvang van kwetsbare jongeren, waaronder alle kinderen tot 15 jaar, vindt plaats in opvanggezinnen.

In 2015 waren er 6.317 amv’s, met 85 verschillende nationaliteiten, vooral uit Syrië, Eritrea en Afghanistan. Van hen is ruim een kwart in opvanggezinnen geplaatst. Nidos verzorgt zelf de werving en screening van potentiële opvangouders, de matching tussen kind en opvanggezin en de begeleiding na plaatsing.

Marjan Schippers is hoofd van de afdeling gedragswetenschappers van Nidos en NVO-lid.

Wat is het verschil tussen een pleeggezin en een Nidos-opvanggezin?
Schippers: “Een belangrijk verschil is dat een opvanggezin geen jeugdhulp is maar asielopvang. De meeste amv’s functioneren goed in een netwerk- of opvanggezin met een vergelijkbare etnische achtergrond. Ze hebben over het algemeen voldoende basisveiligheid gekend, waardoor ze zich makkelijk voegen in een ander gezin. De kinderen herstellen vaak goed in opvanggezinnen.”

Is het profiel van amv’s de laatste jaren veranderd?
Schippers: “De asielprocedure en de aanvraag tot gezinshereniging duren tegenwoordig langer door de veel grotere toestroom van vluchtelingen. Wat niet veranderd is, is dat de meeste amv’s zijn gevlucht om hun familie te helpen. Als dat niet lukt of zoals nu heel lang duurt, levert dat enorme stress op en is het lijden vaak groot.”

Waar moeten pedagogen op letten bij de diagnostiek en begeleiding van amv’s?
Schippers: “Uiteraard zijn diagnostische instrumenten niet bruikbaar voor amv’s die pas een paar jaar in Nederland zijn. Verder is het belangrijk dat ongepast gedrag gezien wordt in het licht van traumaklachten en de chronische stress van deze jongeren. Ook het niveau van cognitief functioneren is hierdoor vaak gedrukt. Naar een psycholoog gaan, is meestal taboe. Dit betekent dat je ‘gek’ bent en is een schending van de eer. De pedagoog moet cultuursensitief aansluiten bij de gezondheidsbeleving van de jongeren.”

Pleegkinderen

In 2015 hebben ruim 22.000 kinderen en jongeren, voor korte of langere tijd, gebruik gemaakt van pleegzorg. In dit jaar waren er 9.086 nieuwe pleegzorgplaatsingen. Een aanzienlijk deel – 41% – vond onderdak bij bekenden in zogenaamde netwerkpleeggezinnen. Dit kunnen grootouders, ooms of tantes zijn, maar ook onderwijzers of buren. Meestal (86%) betreft het voltijdpleegzorg; bij deeltijdpleegzorg (14%) gaat het om weekend- of vakantieopvang. Tweederde van de pleegkinderen is jonger dan twaalf jaar bij de komst in het pleeggezin. Er zijn in Nederland 28 pleegzorgorganisaties verantwoordelijk voor de werving, screening, voorbereiding en begeleiding van pleegouders.

Adoptiekinderen

Anders dan bij pleegzorg wordt niet landelijk bijgehouden hoeveel adoptiekinderen er elk jaar opgroeien in een adoptiegezin. Hun aantal wordt geschat op zo’n 15.000 minderjarigen. Tot tien jaar geleden kwamen er jaarlijks meer dan duizend adoptiekinderen naar Nederland, maar de laatste tijd is dat drastisch verminderd. In 2015 kwamen er slechts 304 adoptiekinderen vanuit landen als China, de Verenigde Staten en Zuid-Afrika. De meeste (91%) kinderen komen voor hun zesde verjaardag in het adoptiegezin. De Raad voor de Kinderbescherming is verantwoordelijk voor de screening van aspirant adoptieouders en de Stichting Adoptievoorzieningen is betrokken bij de voorbereiding en begeleiding van adoptieouders.

Ander profiel

Niet alleen het aantal adoptiekinderen is afgenomen. De kinderen die nu geadopteerd worden, hebben ook een ander profiel. Vroeger had zo’n kwart van de adoptiekinderen speciale zorgbehoeften (special needs). Tegenwoordig is ongeveer een kwart van de adoptiekinderen gezond en komt driekwart met special needs naar Nederland. Vaak gaat het om een verhoogd medisch risico of blijvende aandoeningen, zoals ontbrekende ledematen. Soms hebben de kinderen verschillende operaties gehad of moeten ze medische ingrepen in Nederland ondergaan.
Ook bij pleegzorg is het profiel van de kinderen veranderd. In de Jeugdwet van 2015 is vastgelegd dat kinderen die (tijdelijk) niet thuis kunnen wonen bij voorkeur in een gezinsomgeving worden geplaatst. Kinderen gaan daarom minder vaak naar residentiële instellingen en vaker naar een pleeggezin of gezinshuis. Door deze ontwikkeling worden er vaker kinderen met complexe problematiek binnen pleegzorg opgevangen en is de wachtlijst voor een plek langer. Zo is het moeilijk om voldoende pleeggezinnen voor pubers te vinden.

Levenslang van belang

Pleeg- en adoptiekinderen beseffen al jong dat zij anders zijn dan klasgenoten die bij hun biologische ouders opgroeien. Ze zijn afgestaan, ‘weggedaan’, of weggehaald bij hun eigen ouders die niet voor hen konden zorgen. Soms denkt een kind dat dit aan hem ligt – hij was niet leuk of goed genoeg – en soms wordt het de kinderen nagedragen door leeftijdsgenoten. Bij gekleurde pleeg- en adoptiekinderen kan negatieve discriminatie een rol spelen, zoals wanneer ze met hun huidskleur gepest worden.
Het opgegroeid-zijn in een ander gezin is levenslang belangrijk, bijvoorbeeld bij het vormen van de identiteit of bij het zelf kinderen krijgen. Een verschil tussen adoptie en pleegzorg is de beleving van onvoorwaardelijkheid: pleegzorg is in principe tijdelijk, terwijl adoptie voor altijd is. Veelzeggend is het hoge percentage voortijdig beëindigde plaatsingen bij pleegzorg – 25% tot 45% – in Nederland en omringende landen. Bij adoptie is dit veel minder, zo’n drie tot zes procent.
De grotere uitval lijkt niet te verklaren vanuit toegenomen complexe problematiek – want daarvan is bij beide groepen sprake. De beleving van (on)voorwaardelijkheid kan daarentegen invloed hebben op de inzet van de vervangende ouders en de mogelijkheden om zich te hechten bij het kind.

Begeleiding en hulpverlening

Bij pleegkinderen, adoptiekinderen en amv’s liggen misdiagnoses en onterechte labeling op de loer. Zo weten we uit onderzoek dat in rapportages over pleeg- en adoptiekinderen vaak te snel wordt gesproken over autisme of hechtingsstoornissen. Kinderen die sterk verwaarloosd of getraumatiseerd zijn, hebben grote achterstanden en functioneren ver onder de maat. Toch is vaak een opzienbarend herstel mogelijk zodra de kinderen in een stabiel vervangend gezin worden opgevangen.
Pedagogen moeten een dergelijk potentieel aan inhaalgroei incalculeren. Doen ze dat niet, dan onderschatten ze wellicht de mogelijkheden van het kind. Denk aan het bekende voorbeeld van de Nederlandse student Remzi Cavdar, die zijn halve leven door deskundigen als zwakzinnig werd gezien. Terwijl hij een bovengemiddeld IQ van 118 bleek te hebben. De zware verwaarlozing als jong kind, tekende zijn functioneren bij de uithuisplaatsing. Maar hij had wel degelijk meer in zijn mars.
Verder zijn er nog tal van aandachtspunten van belang , zoals welke plaats de vervangende ouders geven aan de biologische ouders en aan de culturele achtergrond van het kind.

Een nieuw netwerk?

Elk jaar groeien duizenden kinderen in Nederland op in een vervangend adoptie-, pleeg- of opvanggezin. Pedagogen die met hen werken, hebben kennis en expertise nodig om de ‘rugzakjes’ en herstelkansen van deze kinderen goed in te schatten. Vanuit de visie van de NVO kunnen netwerken behulpzaam zijn om intercollegiaal beter samen te werken en krachten te bundelen.

De NVO biedt al een platform aan diverse netwerken, maar een netwerk voor pedagogen die werken met kinderen in een vervangend gezin bestaat nog niet. Hierbij een oproep om zo’n netwerk op te richten. Interesse? Stuur een mail naar Lara van der Linden: L.vanderlinden@nvo.nl.

Websites
Pleegzorg Nederland: pleegzorg.nl
Stichting Adoptievoorzieningen: adoptie.nl
Stichting Nidos: nidos.nl
Gezinshuizen: gezinshuis.com
Nederlandse vereniging van pedagogen en onderwijskundigen (NVO): nvo.nl

Online magazines (gratis)
Pleegzorg: mobiel-pleegzorg.nl/online-magazine
Adoptie: adoptie.nl/p/1779/Nieuwste_nummer

Dit artikel is overgenomen uit De Pedagoog, 2016, jaargang 17, nummer 3, p. 32-35. Zie: nvo.nl.

Noten en/of literatuur

Juffer, F. & Alink, L.R.A. (2016). Adoptie en pleegzorg: Ieder kind verdient een thuis. In M.H. van IJzendoorn & L. van Rosmalen (Red.), Pedagogiek in beeld (herziene druk). Uitgeverij Bohn Stafleu van Loghum.

Juffer, F., Popma, L., & Steenstra, M. (Red.) (2016). 18×18. Pleegkinderen op de drempel. Uitgeverij Lecturis.

Kramer, M. (2016). Paraplu voor pleegouders in de juridische praktijk. Uitgeverij SWP.

Rooij, L. van (2016). Mano Mano, tien adoptieverhalen uit eerste hand. Zie: manomano-boek.com.

Femmie Juffer

Femmie Juffer is bijzonder hoogleraar op het gebied van adoptie en pleegzorg bij het Centrum voor Gezinsstudies aan de Universiteit Leiden. Zij bestudeert de levenslange gevolgen van adoptie en pleegzorg, de veerkracht en herstelkansen van kinderen die vroege verwaarlozing hebben meegemaakt, en de effecten van vroege gezinsinterventies gebaseerd op de gehechtheidstheorie. Samen met collega’s is ze betrokken bij diverse longitudinale en meta-analytische onderzoeken op genoemde terreinen. Zij is redactielid van De Pedagoog en van Mobiel, tijdschrift voor pleegzorg. Femmie Juffer ontving de Piet Vroon-prijs voor het vertalen van wetenschap naar de praktijk (2004), de Casimir Onderwijsprijs (2005), een Koninklijke onderscheiding (2010) en de Prijs voor Maatschappelijke Dienstverlening (2015).

Leave a Reply

Your email address will not be published. Required fields are marked *