De nieuwe onmondigheid

De nieuwe onmondigheid

Meer dan tweehonderd jaar geleden, in een kernpassage uit Wat is Verlichting?, geselde Kant zichzelf en daarmee iedereen met de volgende woorden:

Het is zo makkelijk onmondig te zijn. Heb ik een boek, dat voor mij verstand heeft, een therapeut of predikant die voor mij geweten heeft, een arts, die mijn dieet opstelt, dan hoef ik mij er immers zelf niet om te bekommeren. Ik hoef niet na te denken, als ik alleen maar hoef te betalen.

Kant stelt dat er drie vormen van onmondigheid zijn: we laten ons verstand, ons geweten en ons dieet bevoogden wanneer de inhoud ervan bepaald wordt door een boek, een predikant of een arts; dus wanneer we alleen maar betalen. Nu, meer dan twee eeuwen later, ziet het er niet zo slecht uit met de eerste twee vormen van onmondigheid. We hebben het hart op de tong, kunnen vrij goed uitmaken wat er uit onze mond komt. Ook laten de meesten het geweten niet meer beïnvloeden door predikant of priester. 

Maar met de derde vorm van onmondigheid is het sinds Kant bergafwaarts gegaan. We beschikken niet meer over wat we in onze mond stoppen, over ons dieet. De hedendaagse onmondigheid heeft letterlijk op deze ‘onmondigheid’ betrekking. We betalen alleen voor ons eten en liefst zo min mogelijk, en denken en beslissen er niet over. In toenemende mate hebben we de industrie en medische en voedingswetenschappen tot voogd gemaakt bij ons eten; wij hebben ons laten ontmondigen. Een complex proces van factoren heeft dit proces, de groei van de kloof tussen consumptie en productie, bevorderd. 

Langzaam, soms schoksgewijs, hebben we ons sinds de Middeleeuwen steeds meer van landbouw en voedselproductie verwijderd. Eerst lokten de steden de slavenarbeiders in de landbouw met vrije handel en vrije beroepen. Toen werden in de achttiende en negentiende eeuw de bakkerijen, de suikerraffinaderijen, de stokerijen, de slachthuizen en de chocoladefabrieken uit de steden geweerd. Ze stonken, vervuilden het drinkwater, ze ontploften keer op keer, gaven veel overlast en trokken ongedierte aan. En vervolgens kwamen in de twintigste eeuw de medici, die bewezen dat in groenten en fruit allerlei micronutriënten zitten zoals vitaminen en mineralen, die ervoor zorgen dat we gezond zijn en blijven. De voedingsindustrie zag grote economische voordelen van steeds vettere en energierijkere voeding. De consument trapte er in en kocht die voeding. De drie maaltijden verdwenen en de tussendoortjes kwamen op. Consumenten zijn gaan meten en wegen: de calorieën, de eiwitten, vitaminen en de energie van voedingsmiddelen moeten volgens deskundigen voortdurend worden berekend. De landbouwwetenschappen en de grote landbouw- en voedselmaatschappijen rekenden uit dat voeding als brandstof het best is gediend met de vier bulkgewassen tarwe, rijst, maïs en sojabonen. Dit zijn de meest optimale brandstoffen, als het ware de benzine, de super en de diesel van het grote etenspompstation.

Ten slotte, als klap op de vuurpijl, kwamen in de eenentwintigste eeuw de biologisch-medisch onderzoekers, die bewezen dat voor sommigen allerlei voedingsmiddelen ongezond waren en voor anderen gezond. Ze stelden dat sommigen aanleg voor hart- en vaatziekten hebben en dat deze aanleg zich in de loop van dertig jaar tot een ziekte ontwikkelt wanneer de personen in kwestie bepaalde vetten en suikers eten. Deze verbanden zijn zo ingewikkeld, dat niemand zelf op basis van ondervinding een beredeneerde keuze kan maken. Iemand die gezond wil leven en verstandig is, gehoorzaamt aan de deskundige en aan het voorgeschreven dieet. We wegen ons gewicht, tellen calorieën, tellen de toegestane hoeveelheid eiwitten, de balansdagen en de onbalansdagen, meten de gezondheidswaarde van onze leefstijl, verbranden calorieën en vervolgens staan we opnieuw op de weegschaal. Volgens de brochures van het Voedingscentrum moet je tellen en wegen en wordt over plezier en samen eten niet gerept. Ook in de nieuwere door de voedingsindustrie op gang gezette beweging van gezondheidsvoeding en functionele voeding staan gezondheid en het tellen en wegen centraal. (Roberfroid, 2002)

Het resultaat is dat we alleen nog maar via onze portemonnee verbonden zijn met wat we eten en dat we hierdoor geen besef meer hebben van wat we in onze mond stoppen. We zien voeding als brandstof, als een vorm van benzine die ons in beweging houdt zodat we andere dingen kunnen doen, zoals werken, televisie kijken of praten. De onmondigheid over onze voeding wordt in stand gehouden door deze op het oog onschuldige metafoor: voeding is brandstof. De metafoor impliceert dat voedsel kan worden gemeten, geteld en gewogen, over de hele wereld kan worden versleept en overal kan worden geproduceerd. Voeding is een neutraal, instrumenteel goed, een middel tot leven en we vatten de voedselproductie daarom op als de auto- of bouwindustrie. Hierom hebben dieren ook steeds meer producten moeten leveren, want het zijn onze brandstofleveranciers. De afgelopen 25 jaar ‘produceerden’ we 25% meer eieren per kip, 25% meer groei per kip, koe of varken, 40% meer biggetjes per zeug en 40% meer melk per koe. 

Ethiek van voeding als brandstof

Natuurlijk hebben we hier ethische overwegingen bij en vinden we dat de brandstof rechtvaardig moet worden verdeeld. Ethisch bevlogen mensen gebruiken vaak de ethiek van John Rawls als de basis van deze opvatting. Volgens hem is rechtvaardigheid ‘fairness’, en moet het gelijke kansen garanderen voor iedere conceptie van het goede leven die de principes van rechtvaardigheid respecteert. De basisinstituties en het openbare beleid mogen geen enkele inhoudelijke opvatting van het goede leven bevoordelen (Rawls, 1972). Primaire goederen behelzen niet een conceptie van het goede leven. Essentieel voor iedere burger van de maatschappij zijn de ‘sociale goederen’, zoals politiebescherming, onderwijs en gezondheidszorg. Voeding is net als gezondheid een neutraal goed, rechtvaardig te verdelen. Van belang zijn de kwantitatieve aspecten, zoals aantallen calorieën, hoeveelheden vitamines en mineralen. Moderne biotechnologie kan gezondmakende ingrediënten leveren (Miller, 1999). De culturele verschillen in voeding, zowel wat boerenstijlen als wat smaakstijlen betreft, worden onbelangrijk geacht. ‘Ik heb honger’ betekent zoiets als ‘mijn benzinemeter staat op rood’; het is een constatering van een stand van zaken, een beschrijving van een feit. Voeding dient in voldoende mate aanwezig te zijn zodat de bevolking zich aan haar eigenlijke taken, zoals werken, slapen en genieten kan wijden. Het hongerprobleem is een probleem van te weinig productie of slechte distributie, niet een probleem van de kwaliteit van de producten. 

Honger en obesitas

De kloof tussen producenten en consumenten is erg en de verloochening van de ware aard van voeding heeft desastreuze gevolgen voor natuur en dieren. Maar het ergste komt nog. Want deze metafoor en de daarmee gegeven houding liggen mede ten grondslag aan twee reusachtige problemen waar we nu tegelijkertijd mee worden geconfronteerd: honger en extreem overgewicht (obesitas, vanaf body-mass index 30). Aan beide lijden zo’n 1 miljard mensen, zowel in het Westen als in het Zuiden. In het Zuiden gaat de extreme honger vaak samen met grote aantallen obesogene mensen. Buitengewoon schrijnend is hierbij het tegelijkertijd voorkomen van ondervoeding, honger en obesitas (UNICEF, 2005). UNICEF berekent dat in Afrikaanse landen, zoals Sierra Leone, een kwart van de 1000 kinderen sterft voor hun vijfde verjaardag. Maar sterfte zegt niet alles, want Peru ‘scoort’ in 2003 26 op de 1000kinderen, maar wel is 25% ondervoed (lijdend aan eiwit- en calorietekorten). Dit zijn gemiddelden, dus in het arme Peruaanse gebied Huancavelica loopt ondervoeding op tot 83% van de bevolking (Reuling, 2005). Anders gezegd: in Peru sterven per jaar 20.000 kinderen in hun eerste jaar door ondervoeding. In de arme buurt sterven ze aan ondervoeding, in de ernaast gelegen rijkere buurt lijden ze aan overgewicht en de daarmee verbonden ziekten. De cijfers voor overgewicht lopen op, in de Latijns-Amerikaanse landen gemiddeld met 3% per jaar. Van deze mensen heeft nu ongeveer 6% obesitas, waarvan minimaal de helft lijdt aan de bekende gevolgen als diabetes 2, hoge bloeddruk en hart- en vaatziekten. Geld bepaalt de voedselkeuze en het goedkoopste is het ongezondste: voor één euro koop je 1200 calorieën aan chips en ‘slechts’ 250 calorieën aan wortels. Het rijtje filosofische paradoxen als ‘vrijheid is noodzakelijkheid’ en ‘eigendom is diefstal’ kan met ‘overvloed is honger en ziekte’ worden aangevuld. 

Ondervoeding en obesitas hebben hun oorzaak in de kloof tussen consumptie en productie, in het totale gebrek aan besef over de samenhang tussen landbouw, dieren, mensen en voeding en het feit dat energierijk voedsel goedkoper is dan gezond voedsel. Laat me dat uitleggen. Voeding als brandstof is de centrale categorie die ten grondslag ligt aan de overgrote meerderheid van de voedselhulp en ontwikkelingsplannen van de internationale organisaties zoals de WHO en de Wereldbank. Hun adagium is ‘honger maakt rauwe bonen zoet’. Mensen met honger interesseert het niet wat ze te eten krijgen, als ze maar te eten krijgen. Hierop is het beleid gebaseerd, of het nu via voedselhulp of structureel via ontwikkelingshulp gebeurt. Het is dus ook bij deze organisaties de vergroting van eiwitten en energie wat de klok slaat. De oogsten moeten meer opleveren en de voedingswaarden moeten omhoog. Met minder mensen moet meer worden geproduceerd en de dieren moeten nog meer eieren, vlees en melk leveren. Het advies dat de WHO en de Wereld bank aan het merendeel van de boeren geven, is om over te gaan op de methode die de boeren in de Verenigde Staten zulke grote productie-opbrengsten hebben gebracht. Gebruik veel machines, pesticiden, kunstmest en nieuwe, speciaal op opbrengst veredelde gewassen, waarbij vanzelfsprekend alle nadruk ligt op de vier bulkgewassen (Wereldbank, 1991). De verdringing van lokale gewassen door deze bulkgewassen brengt echter juist ondervoeding en hongersnood teweeg.

Het toppunt van perversiteit bereikt deze metafoor in de nieuwe zoektocht naar biobrandstof. Deze trend is de radicale uitwerking van het voedsel als brandstofidee, omdat gewassen die voorheen als voedingsstoffen dienden, letterlijk worden omgezet tot brandstof voor auto’s nu de olie sinds de oorlog in Irak steeds duurder wordt. De kapitaalkrachtige vraag naar biobrandstoffen (maïs, tarwe en soja) in het Westen drukt de talrijke lokale gewassen uit de markt (zoals cassave of erwten). (Pimentel, 2003)

Filosofen over eten

Immanuel Kant staat in de filosofie vrijwel alleen met zijn opvatting dat de relatie tussen producent en consument niet alleen door geld dient te worden geregeld, en dat mensen zelf op basis van hun eigen rationele oordeel hun voeding moeten kiezen. En daarmee kom ik tevens op een derde aspect van deze onmondigheid: bijna alle filosofen voor en na Kant zien voeding als brandstof. De meeste westerse filosofen uit de afgelopen 2500 jaar zijn blind voor voeding, eten en landbouw. 

In de Griekse oudheid, 2500 jaar geleden, vonden filosofen als Socrates, Plato en Aristoteles eten een onbelangrijk en oninteressant onderwerp. Socrates, een van de uitvinders van het woord symposium (letterlijk: drinkgelag), beschouwt het lichaam als een kerker en meende dat mensen naar afsterving ervan moeten streven. Alleen varkens zouden van eten en drinken genieten. Socrates stelt in Phaidon: ‘Een filosoof verlost in tegenstelling tot andere mensen zijn ziel zo veel mogelijk van het contact met het lichaam’ (Plato, 2003). En verderop in deze dialoog beweert hij: ‘De filosofie neemt de ziel onder haar hoede en troost haar zachtjes en probeert haar te bevrijden van het lichaam door haar erop te wijzen dat het onderzoek via de ogen vol bedrog is, net als dat via de oren en de andere zintuigen’. Maar Socrates is inconsequent, want hij doet uitvoerig mee aan de drinkgelagen van zijn vrienden en stond erom bekend dat hij alle anderen onder de tafel dronk. 

Met de moderne tijd raakt die exclusieve gerichtheid op de geest en de verachting van het lichaam op de achtergrond, en zijn eten en landbouw oninteressant vanwege de gerichtheid van de filosofen op het kennen en veroveren van de natuur. Vanaf ongeveer 1600 ligt de nadruk op het veroverende kennen van natuurverschijnselen en het maken van blijvende dingen, zoals machines, huizen en bruggen. Landbouw en voedselproductie leiden tot voedsel dat na het eten verdwijnt en waarvan ogenschijnlijk niets overblijft. Voeding is een beweging van iets naar niets, zo lijkt het als je alleen naar de materiële dragers van voeding kijkt, want na afloop van de maaltijd is de tafel leeg. Deze beweging van vol naar leeg vinden filosofen raar want zij, gemankeerde theologen, zijn geïnteresseerd in de beweging van niets tot iets, dat wil zeggen de scheppingsbeweging. Bovendien, de gerespecteerde filosofische tegenbeweging van kennende en veroverende rationaliteit vanaf Rousseau veracht landbouw (bewerkte natuur) en verheerlijkt wilde natuur. Marx heeft hem daarin gevolgd, want is zijn ideaal niet: ”s morgens vissen, ‘s middags jagen en ‘s avonds criticus zijn’? De drie conceptuele perspectieven samen, het veroverende kennen, het duurzame maken en de utopie van de wilde natuur, liggen ten grondslag aan het feit dat de meeste moderne filosofen geen interesse hebben in zoiets ogenschijnlijk vluchtigs als eten, zoiets onduidelijks als bewerkte natuur en zoiets futiels als het verzorgen en onderhouden van lichamen via koken en samen eten. Er zijn een paar uitzonderingen, zoals Feuerbach, maar veel hebben die helaas tot op heden niet teweeg kunnen brengen.

Filosofisch alternatief

Er zijn andere metaforen, dus andere benaderingen van voeding, die wel recht doen aan Kants idee dat mondigheid zich ook uitstrekt tot wat je in je mond stopt, en dat de relatie tussen consument en producent niet alleen door geld moet worden bepaald. Voeding kan men zien als een gesprek, waarbij de sprekers zich via conversaties en verhalen op de hoogte stellen van de productie-omstandigheden en nagaan of de ingrediënten wel volgens hun maatstaven worden geproduceerd. Etenswaren lijken op de zorgvuldig uitgekozen en geleefde woorden van mensen die er plezier aan hebben jou hun verhalen te vertellen. Eten is een uitwisseling van ervaringen, het betasten en proeven van etenswaren is als het aanhoren en het vertellen van verhalen. Net zoals je bij verhalen moet uitzoeken welk verhaal beter bij je levenservaring past en welke niet, zo is dat ook bij gerechten. Vind je Meshanger lekkerder dan Klifhanger? Hou je meer van Opperdoezer of van Malta’s in een ovenschotel? Of vind je Boeren-Goudse Oplegkaas beter bij je gegratineerde bloemkool passen dan gewone Goudse? Al deze, voor het merendeel ambachtelijke etenswaren hebben hun verhaal. Er is dus nooit een precies dieet voor iedereen, maar ook niet een dieet dat helemaal op jou is toegesneden. Er is ruimte voor, in de woorden van Kant uit Anthropologie in Pragmatischer Hinsicht (1798), ‘comparatieve algemeenheid’, een algemeenheid die ontstaat op basis van vergelijkingen die je maakt bij het vertellen en aanhoren van verhalen. Maar wanneer we alleen door geld met voeding verbonden zijn, horen we die verhalen niet, en kunnen onze ethische oordelen geen verschil maken. 

De kloof tussen producenten en consumenten, deze nieuwe onmondigheid, betekent dat we ons laten bevoogden bij onze voedselkeuze en dat honger en obesitas worden gecontinueerd.

Noten en/of literatuur

Miller, H., ‘The Real Curse of Frankenfood’, in: Nature Biology, 17, 1999, p. 113.

Pimentel, D., ‘Ethanol fuels: Energy balance, economics, and environmental impacts are negative’, in: Natural Resources and Research, 12, 2, 2003, pp. 127-134.

Plato, Sokrates’ leven en dood, Amsterdam, 2003, p. 196.

Rawls, J., A Theory of Justice, Cambridge (Mass.), 1972, p. 194.

Reuling, S., Bachelorscriptie, Wageningen Universiteit, 2006.

Roberfroid, M.B. , ‘Functional Foods’, in: British Journal of Nutrition, 87, 2, 2002, pp.139-143.

Summers, L., Vinod Thomas e.a., World Development Report 1991: The Challenge of Development, World Bank, 1991. 

UNICEF, The State of the World’s Children, statistical tables, 2005, p. 105.

Leave a Reply

Your email address will not be published. Required fields are marked *