Taalgebruik

Taalgebruik

Lezen, schrijven, spreken en denken: we gebruiken taal om de wereld om ons heen in te delen en betekenis te geven. Maar woorden lenen zich vaak voor verschillende betekenissen en associaties, wat tussen mensen uit verschillende milieus of culturen soms voor lastige situaties kan zorgen. Talen lijken stabiel – ze bestaan tenslotte al eeuwenlang – maar toch zijn ze onderhevig aan constante veranderingen. Zo worden er nieuwe taalregels bedacht en worden er elk jaar nieuwe woorden aan de Dikke Van Dale toegevoegd. We lenen woorden uit andere talen en andersom, en plaatsen deze in onze eigen spellings-, grammatica- en betekenishokjes. Om te kunnen onderzoeken hoe wij taal in hokjes plaatsen, is het nodig om eerst iets meer te weten over haar oorsprong: hoe is het Algemeen Beschaafd Nederlands geworden tot wat het nu is? En hoe beïnvloeden wij de hokjes waarin taal geplaatst wordt?

De grondbeginselen van het ‘algemeen Nederlands’ zoals wij dat vandaag kennen, zijn gelegd in de zestiende en begin zeventiende eeuw (Van der Sijs, 2005). In die tijd hadden de prominente leden van de samenleving, zoals drukkers, schrijvers en wetenschappers, invloed op de vorm die het Standaard Nederlands kreeg; zij beslisten welke taalverschijnselen wel of niet ‘beschaafd’ waren en dus wel of niet werden toegevoegd aan onze taal. Een woord als ‘mierenneuker’, wat je in onze tijd zonder blikken of blozen kunt lezen of schrijven, was in die tijd ondenkbaar.

Deze uitgebreide discussie tijdens de renaissance over hoe de taal zou moeten zijn, leidde in de achttiende eeuw tot specifieke, strakke taalregels (Van der Sijs, 2005). Deze regels zorgden er echter ook voor dat de geschreven taal erg gekunsteld werd en steeds minder op het gesproken Nederlands leek. Nadat koning Willem I na de overwinning op de Fransen in 1815 het Nederlands uitriep tot landstaal, onder het motto: ‘Eén land, één taal’, kwam er iets meer eenheid. Pas in de tweede helft van de negentiende eeuw kregen taalkundigen en literaire schrijvers het voor elkaar dat het taalonderwijs niet meer in de kunstmatige schrijftaal, maar in de inmiddels beschaafd geworden spreektaal zou worden gegeven, het Algemeen Beschaafd Nederlands.

Maar toen kwamen de jaren zestig en zeventig, met hun grote maatschappelijke transformaties (Van der Sijs, 2005). Nederland ontzuilde en democratiseerde en er ontstond verzet tegen de gevestigde orde, en dat was ook in de taal zichtbaar en hoorbaar! Vooral van de seksuele revolutie zien we tegenwoordig nog veel terug in onze taal, omdat deze veel taboes heeft doorbroken. Iemand die publiciteitsgeil is en een klotebaan heeft, kan ongehinderd schrijven of op tv melden dat zijn dag kut of shit was. Plak er daarna nog msn- en sms-taal bij die vanaf de jaren negentig hun intrede deden, en het is duidelijk dat onze taal haar ABN-hokje is ingegaan als een stijve dame in tweedrok en eruit is gekomen in een minikini. Van der Sijs geeft in haar boek een mooi voorbeeld van de transformatie van jongerentaal door de jaren heen:

Tof (1824) > mieters (1898) > blits (1966) > hip (1966) > gaaf (1973) > onwijs (1985) > strak (1987) > wreed (1987) > cool (1989) > vet (1989) > (vet) chill, relaxed (heden).
[de dateringen zijn bij benadering: spreektaal is moeilijk te dateren]’ (Van der Sijs, 2005).

Zij stelt dat jongeren een deel van deze woordenschat behouden en meenemen tot in hun volwassenheid, waardoor de woorden tot de standaardtaal kunnen gaan behoren. Ook via het nieuws en sociale media leren we nieuwe woorden, die na verloop van tijd aan de Dikke Van Dale toegevoegd worden. Zo kan iedereen bijvoorbeeld elk jaar stemmen op het woord van het jaar, waardoor project X-feest (2012), selfie (2013) en dagobertducktaks (2014) aan ons landelijk vocabulaire zijn toegevoegd (Van Dale, 2015). In onze huidige samenleving hebben we dus wel degelijk invloed op de evolutie van onze taal, op welke woorden er in de Nederlandse taal worden opgenomen. Maar met al die nieuw gevormde hokjes worden voortdurend taalgrenzen opgezocht en verlegd.

Taalgebruik heeft een dubbele betekenis: enerzijds kan het slaan op ‘hoe gebruiken we taal?’ met de nadruk op bovengenoemde regels van spelling, grammatica, enzovoorts, en anderzijds op ‘hoe is ons taalgebruik?’ met de nadruk op wat we ermee zeggen en onze bedoelingen en associaties daarbij. Deze sociale kant van taal richt zich op de vraag: hoe gaan we met taal om? Kunnen of mogen we alles nu ook maar gewoon zeggen omdát onze taal zoveel losser en rijker geworden is?

De meeste woorden hebben een bijbetekenis, ‘een zogeheten “connotatieve” of “associatieve” betekenis […], zulke woorden roepen een bepaald gevoel op, maken een bepaalde emotie los’ (Hollander, 1992). Deze connotaties worden soms gedeeld, maar vaker verschillen ze, en niet alleen per individu, maar vooral in verschillende milieus en zelfs gehele culturen. Iedere cultuur geeft unieke ‘namen’, en daarmee connotaties, aan alles wat deel uitmaakt van hun ervaringswereld: ‘[e]lke taal drukt een bepaalde gedachte op een eigen, unieke wijze uit’, plaatst alles in eigen, unieke hokjes. Iedere vrije uiting van taal, die bij elk individu of elke bevolkingsgroep verschillende connotaties kan oproepen, is dus een mogelijke bron van ergernis, onbegrip of conflict.

Een welbekend gezegde dat door veel grote leiders gebruikt is, luidt: with great power comes great responsibility (‘met grote macht komt grote verantwoordelijkheid’), wat eigenlijk ook geldt voor taal. We kunnen elkaar ermee liefhebben, maar er ook ontzettend mee kwetsen als onze associaties en persoonlijk gevormde hokjes waarin we ervaringen plaatsen niet overeenkomen. Hoewel er al veel taboes in onze taal zijn doorbroken, zijn ze er nog steeds, al zou je dat door onze grote taalvrijheid misschien niet verwachten.

Een voorbeeld hiervan is het woord ‘kanker’, een woord met verschillende connotaties die erg tegenstrijdig zijn. Zo associëren sommige mensen het woord ‘kanker’ met scheldwoorden en gebruiken het puur als synoniem voor ‘shit’ of ‘fuck’; voor andere mensen roept het woord ‘kanker’ echter het beeld op van ziekte, pijn en overlijden. Voor mensen uit deze tweede groep, mensen die een dierbare verloren zijn aan deze nare ziekte, kan het ontzettend schrijnend zijn om iemand anders achteloos iets als ‘ik ging kanker hard joh!’ te horen zeggen. Een ander voorbeeld van een woord met zowel positieve als negatieve connotaties is het woord ‘Jezus’. Ook dit wordt tegenwoordig veel geassocieerd met andere scheldwoorden en wordt ook regelmatig gebruikt als uitroep van schrik of ontzetting. Een gelovig mens hoort het wellicht als beledigend of zelfs heiligschennend.

Hoewel deze twee woorden voorbeelden zijn van redelijk extreme verschillen in connotatie, zijn er ook woorden met verschillende associaties die minder ver uit elkaar liggen. Neem bijvoorbeeld het woord ‘apart’ – je vriend of vriendin bedoelt er ‘leuk, grappig, gek of anders’ mee, een oudere generatie zal het associëren met ‘raar, vreemd, onorthodox’. Woordassociatie is een subjectief fenomeen; iedereen reageert vanuit zijn eigen hokjes.

Met onze bestaande hokjes plaatsen we alles wat we tegenkomen in het leven in nieuwe hokjes met een specifieke, al dan niet positieve of negatieve associatie, die vaak erg persoonlijk en voor iedereen verschillend is. Zo kunnen de afwijkende connotaties in een gesprek tussen mensen uit bijvoorbeeld verschillende milieus of culturen, die hierdoor erg uiteenlopende associaties bij bepaalde woorden zullen hebben, leiden tot zowel een kleine miscommunicatie maar ook tot een heftige belediging en zelfs een internationaal conflict. Met het recht op vrije uiting van taal en de mogelijke macht die dit geeft, komt ook de verantwoordelijkheid om er goed mee om te gaan, er rekening mee te houden dat niet iedereen dezelfde associaties heeft als wijzelf. Zo blijkt: taal is op zowel taalkundig als sociaal vlak te subjectief om in identieke hokjes te passen: ieder mens maakt simpelweg allemaal eigen, individuele hokjes die net zo uniek zijn als het individu waar ze bij horen!

Noten en/of literatuur

Hollander, H. W. (1992) Taal en cultuur – het probleem van de vertaalbaarheid. Haarlem: Nederlands bijbelgenootschap.

Sijs, van der, N. (2005) De geschiedenis van het Nederlands in een notendop. Amsterdam: uitgeverij Bert Bakker.

Van Dale woord van het jaar. (2015) Van Dale Uitgevers. n.d. Internet; laatst geraadpleegd 2 juni 2015.

Jetty Bergsma

 

Jetty Bergsma studeerde vorig jaar af aan de Masteropleiding ‘Writing, Editing & Mediating’ (Letterkunde Engels) en heeft vervolgens haar eigen bedrijf TekstCraft Editing opgericht, dat diensten verleent op het gebied van nakijken, redigeren en vertalen van Engelse en Nederlandse teksten. Daarnaast schrijft ze op freelance basis artikelen in drie verschillende talen: Nederlands, Engels en Fries.

Leave a Reply

Your email address will not be published. Required fields are marked *