De opkomst van China

Van imperium naar integratie in het internationale stelsel. Globale en regionale effecten

De opkomst van China

Van imperium naar integratie in het internationale stelsel. Globale en regionale effecten

De opkomst van China wordt in het Westen al snel als een bedreiging ervaren. In deze uiteenzetting zal ik betogen dat China weliswaar bezig is zijn vroegere positie te herwinnen, maar tevens ingebed raakt in het internationale stelsel waarin dit land het proces van opwaartse mobiliteit doorloopt. Per hoofd van de bevolking is de Volksrepubliek China, in vergelijking met de hoge-inkomenslanden, een kleine en invoerafhankelijke exporteur. De Volksrepubliek is niet de enige opkomende macht. Dat houdt onder meer in dat, ook als het land zijn productieve, financiële en militaire macht verbetert ten opzichte van het eigen verleden, de relatieve positieverbetering aanzienlijk minder snel verloopt.

Over Hegels geschiedenisfilosofie wordt terecht gezegd dat deze de geschiedenis van de buiten-Europese beschavingen ‘koloniseerde’. In het huidige China wordt door intellectuelen niet langer opgekeken naar ‘het westen’. Deze ‘kolonisatie van de geest’ is wat hen betreft voorbij: geroofde kunstschatten worden opgeëist.

In dit artikel kijk ik eerst terug naar het jaar 2008, om vervolgens stil te staan bij de herdenking van het zestigjarig bestaan van de Chinese Volksrepubliek. Vervolgens plaats ik enkele kanttekeningen bij de ‘opkomst’ van China.

Het jaar 2008 zal aan Chinese geschiedschrijvers niet onopgemerkt voorbij zijn gegaan. In maart herdachten Tibetanen de negenenveertigste verjaardag van de maartopstanden van 1959. Op 15 november berichtte China Daily dat de Britse regering de erkenning van Tibet als autonoom gebied had ingetrokken – een buiten Engeland zelf nauwelijks opgemerkt succes voor het regiem. Op 28 mei veroorzaakte de aardbeving in de Sichuan-provincie enorme schade in en rond de miljoenenstad Chengdu. Rond de 80.000 mensen verloren het leven. De Olympische Zomerspelen werden, ondanks deze ramp, als een groot feest gepresenteerd. Eind september 2008 bracht het dreigend bankroet van twee grote Amerikaanse hypotheekinstellingen het internationale financiële stelsel aan de rand van de afgrond. Het Duitse weekblad Die Zeit maakte gewag van de ‘neue Geldmacht’ van China; met Korea drijven Taiwan en Japan in economisch opzicht richting China. In december 2008, de maand waarin Chinese media veel aandacht schonken aan de koerswending die veertig jaar geleden werd ingezet, verschenen de eerste Chinese oorlogsbodems ver buiten de kustwateren. Op de eerste oktober van dit jaar vond de herdenking plaats van het zestigjarige bestaan van de V.R.C. Een volksfeest is het niet geworden, wel een spectaculair vertoon van het organisatievermogen van de Partij. Degenen die het ruim twee uur durende spektakel op CCTV-9 hebben kunnen bekijken, kan de afstand tussen bevolking en leiderschap niet zijn ontgaan. De bevolking houdt van het land, niet van de Partij. Maar de Partij presteert. Het verbaast dan ook niet dat de CCP over een grote dosis ‘prestatie-legitimiteit’ beschikt, hetgeen in democratische, en dus goed bestuurde, landen van de westelijke wereld niet altijd het geval blijkt te zijn.

Dwang om in te halen

Historici lijken het er over eens te zijn dat in de periode van de Europese hoge middeleeuwen (1050-1350) het keizerlijke China, in het bijzonder onder de Tang en de Song, een ontwikkelingsvoorsprong had genomen op Europa. Uit cijfermateriaal van Angus Maddison blijkt dat zelfs in 1820 de omvang van de economie van Noordwestelijk Europa slechts 62% bedroeg van die van China. De landen van westelijk Europa en de V.S. slaagden er echter als eerste in een industriële economie van de grond te krijgen. Die leverde niet alleen voordien ongekende rijkdom op, maar ook de vuurkracht en de identiteit die het leiderschap van deze landen in staat stelden de achterblijvers op het gebied van industrialisatie onder de voet te lopen. In China staat de 150 jaar na 1800 bekend als de periode van vernedering. De hardhandige kennismaking met de industrialiseerde landen van Europa, Amerika en Japan deed de Chinezen ontwaken. Dit leidde tot een uitbraak uit het ‘ijzeren huis’.

Nationale onafhankelijkheid door industrialisatie als raison d’être van het revolutionaire regime

Anders dan vaak wordt gedacht, was de periode van de koude oorlog alleen in Europa bipolair. In Azië volgden de Volksrepubliek China en het democratische India een eigen koers. In de eerste helft van de jaren vijftig, in de periode van de gemengde economie, streefde het bewind in Beijing naar handelscontacten met wie dan ook. Een van de eerste issues waarbij Europese NAVO-leden van mening verschilden met de V.S. betrof CINCOM. Tijdens de koude oorlog waren de Duitse Bondsrepubliek en Engeland de grootste westelijke handelspartners van communistisch China. De beslissing een eigen kernwapen te maken illustreert, ondanks het vriendschapsverdrag met de Sovjet-Unie van 16 december 1949, het multipolaire karakter van het internationale stelsel in de periode van de koude oorlog. Aan het einde van de Tweede Wereldoorlog werd de V.S. getroffen door een nieuwe aflevering van de big red scare uit de jaren twintig. Chinese studenten werden het land uitgezet. Sommige van hen hadden in de jaren twintig deelgenomen aan het wetenschappelijk toerisme naar het Mekka van de kernfysica: de Georgia Augusta Universtiteit in Göttingen. Anderen hadden gewerkt in Los Alamos. In Frankrijk deed Frédérick Joliot Curie op bestelling boodschappen voor onderdelen en kennis. De doorslag gaf vermoedelijk de beslissing van Eisenhower om de weg vrij te maken voor een invasie van het vasteland vanuit Taiwan en het sluiten van een veiligheidsverdrag met de K.M.T. in december 1954. In januari 1955 werd de formele beslissing genomen een eigen kernwapen te ontwikkelen.

Industrialiserend China behoort nu tot de kernmogendheden met een vaste zetel in de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties. Het heeft een eigen kernwapenbeleid. Vergeldingswapens tegen het Amerikaanse thuisland hebben de functie van afschrikking. Het Volksbevrijdingsleger en ook de vlootmacht blijven gericht op het voorkomen van invasie door de V.S. in het geval dat Taiwan zich onafhankelijk verklaart. Op 8 december 2008 arriveerden twee Chinese torpedobootjagers en een bevoorradingsschip in de wateren rond de Golf van Aden. Zij namen deel aan een door de V.N. gesanctioneerde bestrijding van piraten. Is dit het begin van de projectie van Chinese vlootmacht ter bescherming van de aan- en afvoerlijnen van het land? Bij diverse gelegenheden herinnerden Amerikaanse militairen de Chinezen aan het vermogen en bereidheid van hun regering de toevoer van olie en voedsel af te snijden. De Amerikaanse en Britse reacties ten tijde van president Teddy Roosevelt op het verschijnen van oorlogsvloot van industrialiserend Duitsland stonden aan het begin van een escalatieproces dat uitliep op de Eerste Wereldoorlog. De uitwegen die de Chinese overheid daarvoor zoekt bestaan onder meer uit het aanleggen van landroutes naar en door Myanmar en Pakistan, en van pijpleidingen en wegen in Centraal-Azië, in het bijzonder in Kazakstan en naar Rusland. Maar ook de bouw van vliegdekschepen en geavanceerde gevechtsvliegtuigen staan op de agenda.

Opening-up, concurrentiekracht, complementariteit en haar ontrafeling

Wanneer een land met een substantieel deel van de wereldbevolking binnen zijn grenzen overgaat tot inhaalindustrialisatie en decennia lang groeit boven het tempo van de wereldeconomie, wordt een groeiend deel van de wereldproductie binnen zijn grenzen voortgebracht. Dat is in de laatste dertig jaar met China het geval. Figuren 1 en 2 laten zien dat de economische groei boven het tempo van de wereldeconomie dateert van voor de periode van hervormingen.

figuur 1
Figuur 1. Opeenvolgende industrialisatie: het voortouw nemen, een inhaalslag maken of achter raken en overlopen worden (Houweling, 2009).

figuur 2
Figuur 2. De dodelijkheid van wapens (Dupuy, 1979).

Door inhaalindustralisatie en groeiend zelfvertrouwen sluit China aan bij de regionale industrialisatie die Japan en de Newly Industrializing Countrieseerder doormaakten. Hierdoor verschuiven onder meer rijkdom en prestige tussen landen en regio’s. Anders dan in Sovjet-Unie nam de C.C.P. zelf de hervormingen ter hand. Pragmatisme is het sleutelwoord. Zoals ik eerder opmerkte, is industrialisatie het middel tot zelfverheffing uit een staat van armoede en vernedering. In de sociale evolutie blijkt de rol van macht over minder machtigen de rol van groei en geweld genererende instituties van de sterkste over te nemen, met als alternatief ten onder te gaan. Inhaalindustrialisatie als middel schept beleidsruimte voor middel-doelexperimenten. Tot 1957-’58 was er sprake van een gemengde economie – experimenten met marktkrachten zijn geenszins nieuw. Daarna begon de zelfdestructieve periode van de ‘grote sprong voorwaarts’ en de culturele revolutie. Anders dan Mao verkondigde, is daaruit geen ‘nieuwe mens’ voortgekomen. Integendeel, de oorlog tegen de partijbureaucratie heeft de weg vrijgemaakt voor de marktgerichte hervormingen van Deng. Het transporteren van een deel van het intellectuele kader naar het platteland heeft bij hen het revolutionaire elan voor goed uitgewist. De dood van Lin Biao lijkt de bevolking de ogen te hebben geopend. Zoals boven is opgemerkt, wordt de partijorganisatie nu geschraagd door ‘prestatie-legitimiteit’. Na experimenten met the big international circle in Speciaal-Economische Zones in kuststeden in de jaren tachtig heeft een groeiend deel van het Chinese bedrijfsleven sinds 1991 te maken gekregen met investeringen door buitenlandse bedrijven. Die fungeerden in de jaren negentig onder meer als hefboom voor de hervorming van de grote staatsbedrijven. Door openstelling van de grenzen voor handel en buitenlandse investeringen werden internationale marktkrachten te hulp geroepen om binnenlandse hervormingen in bedrijfsorganisatie, technologie, management, partijorganisatie en staatsinkomsten af te dwingen. Door vroegtijdige maar selectieve openstelling van China voor handel en buitenlandse investeringen ontstond in de laatste twee decennia een export-geleid industrialisatieproces. In tegenstelling tot Japan, Korea en Taiwan wordt dit proces op het gebied van technologie-intensieve kapitaalgoederen en de productie van duurzame consumptieartikelen grotendeels aangestuurd door buitenlands kapitaal. Chinese export van deze geavanceerde industriële producten is daarom vooral ‘export uit locatie China’. Met andere woorden: de belangrijkste afnemers (de Europese Unie en de V.S.) van Chinese hightechproducties voeren producten in die afkomstig zijn van vestigingen van westerse bedrijven in China.

De Europese Unie en de V.S. zijn overigens niet de grootste verschaffers van investeringskapitaal: dat zijn de Chinezen zelf. De E.U. en Amerika hebben beide een omvangrijk tekort op de handelsbalans met China. Doordat de P.R.C. een fors tekort heeft op de handelsbalans met Zuidoost-Azië, is het globale handelsoverschot van het land, uitgedrukt als percentage van het Chinese GDP, betrekkelijk gering. Globale handelstekorten en -overschotten van een land worden overigens niet bepaald door de wisselkoers. Uit de macro-economische verkeersvergelijking volgt dat globale overschotten of tekorten op de handelsbalans van een land veroorzaakt worden door het niveau van investeringen, besparingen, overheidsuitgaven en overheidstekorten. De integratie van industrialiserend China in de globale industriële arbeidsdeling verbindt dan ook complementaire productiestructuren en samenlevingen met tegengestelde – en daarom eveneens complementaire – investering- en spaarquota, staatsinkomsten, uitgaven en schuldposities. Door de huidige crisis is deze complementariteit in het ongerede geraakt. Er zijn echter goede argumenten voor de stelling dat deze relatie vanwege de economische crisis niet binnen afzienbare tijd vervangen kan worden door een relatie van uitsluitend concurrentie tussen bedrijven uit verschillende landen, met als inzet marktaandelen in de productie en afzet van gelijksoortige goederen. Wat zijn deze argumenten?

Door de toetreding van China tot de GATT/WTO ging de Amerikaanse markt verder open voor invoer uit China van arbeidsintensieve producten als speelgoed, kleding en schoeisel. Die worden door Wal-Mart, de beste klant op bedrijfsniveau van China, aan de man gebracht. Importpenetratie heeft de binnenlandse productie van deze goederen goeddeels geliquideerd. Het opstarten van deze sectoren vereist hetzij een ongekend niveau van protectie, hetzij een loonkostendaling naar ongeveer het Chinese niveau. Geen van beide opties ligt voor de hand.

De invoer van de V.S. uit China bestaat behalve uit arbeidsintensieve producties tevens uit technologie-intensieve kapitaalgoederen en duurzame consumptiegoederen. Chinese producenten vervaardigen in toenemende mate de halffabrikaten voor de export van deze bedrijven. De binnenlandse toegevoerde waarde op elke dollar export is sinds het midden van de jaren negentig opgelopen van 10% naar 40%. Maar deze productie blijft vooralsnog afhankelijk van ingevoerde ontwerpen, technologie, productontwikkeling, logistieke diensten en marketing. Rond de 40% van de export naar China uit de Europese Unie en de V.S. bestaat uit producten voor verdere bewerking in China.

Regionale effecten

De landen van Oost-Azië zijn het pad ingeslagen van regionale integratie [ASEAN+ 3]. China is de spil tussen Noord- en Zuidoost-Azië geworden. De APEC is hierdoor naar de zijlijn gedrukt. Regionale integratie is het complement van de bovengenoemde exportgeleide industrialisatie van de Chinese Volkrepubliek. China had tussen 2002 en 2007 een sterk oplopend tekort op de handelsbalans met Azië. Voor bedrijven in deze landen schept de opkomst van China exportmogelijkheden die de langzamer groeiende economieën van Europa en de V.S. niet langer bieden. Niet de APEC maar ASEAN+3 is het beslissende forum. China is een schakel geworden tussen dit regionale integratieproces en de internationalisering van de industriële productie. Anders dan in Europa heeft regionale integratie in Oost-Azië geen basis in omvattende verdragsteksten. In naoorlogs Europa daarentegen ging politieke verzoening vooraf aan economische integratie en werd zij overkoepeld door de hegemonie van Amerika. In Oost-Azië verwachten deelnemers dat het integratieproces zelf veiligheid verschaft. Aan vergaande verklaringen en plannen ontbreekt het niet.

Welke effecten zal de huidige crisis hebben op de bereidheid verder te gaan op deze weg? Misschien biedt de Aziëcrisis van 1997 een vingerwijzing naar de toekomst. Clinton’s Deputy Secretary of the Treasury beloofde toen stabiliteit als kapitaalmarkten in Oost Azië opengesteld zouden worden voor Amerikaanse beleggers. Hij bood stabiliteit door superieure regulering zonder al te veel interventie. Greenspan, Chairman of the Board of Govenors van de Fed, dacht er net zo over. De suggestie van Japan een Aziatisch I.M.F. op te richten werd dan ook met kracht door de financiële elite, met regeermacht in Amerika, van de hand gewezen. De uitkomst van de crisis was onder meer dat onroerend goed voor een prikje werd opgekocht door bedrijven van buitenaf. Het Chiang Mai Initiative inzake wederzijdse valutaruil, dat in het kader van de samenwerking in ASEAN in 2005 tot stand kwam, is niet in staat gebleken om de regio geheel uit de gevarenzone te houden. In het Joint Statement for Tripartite Partnership van 13 december 2008 hebben nu de leiders van de drie grootste economieën in de regio het voortouw genomen voor een mogelijke eerste stap op de lange weg naar institutionalisering van de regionale monetaire samenwerking. De V.S. lijkt niet langer bij machte regionalisering in Oost-Azië met behulp van de APEC te doorkruisen. Sinds het einde van de koude oorlog onttrekken regionale integratieprocessen in Europa en Oost-Azië zich aan de globale machtstructuur van de V.S. Die lijkt sinds het presidentschap van Reagan vooral met militaire macht te worden ondersteund, aangezien het land zijn economische, financiële en ideologische hegemonie is kwijtgeraakt.

Conclusie

Door inhaalindustrialisatie in het meest volkrijke land ter wereld is een proces van herverdeling van macht en rijkdom gaande tussen regio, landen en inkomensgroepen in landen. De macht- en welvaartsverdeling binnen landen wordt meer en meer afhankelijk van onbelemmerde toegang tot markten, goederen, grondstoffen en arbeid buiten het eigen territorium. Hierdoor ontstaat noodgedwongen concurrentie tussen staten om aandelen in deze voorraden. Of deze gang van zaken een herhaling zal opleveren van de eerdere inhaalindustrialisatie door Japan en Duitsland, kan niet op grond van een theorie of eerder geobserveerde regelmaat worden beslist. De globale verwevenheid die door inhaalindustrialisatie en het verdwijnen van afstand ontstaat, leidt niet onherroepelijk tot oorlog of vrede. Het algemene proces van opwaartse en neerwaartse mobiliteit kan heel goed worden gemodelleerd voor wat betreft het trendmatige deel. Veel moeilijker te modelleren zijn event-gestuurde processen die zich in diplomatieke netwerken voltrekken, de rol-concepten die door beleidsintellectuelen worden geproduceerd en hun invloed op gevoerd beleid. Politici dragen slechts warehouse responsibility. Voor beleidsgevolgen die op systeemniveau ontstaan doordat politieke- en andere ondernemers risico’s nemen draagt niemand verantwoordelijkheid. Door ongelijke toegang tot machtsbronnen, waaronder informatie, wordt de schade die op systeemniveau ontstaat doorgeserveerd naar de lagere ordes in de nationale en internationale samenleving, met alle gevolgen van dien voor de stabiliteit van het wereldstelsel en de nationale samenlevingen die dat stelsel vormen.

Noten en/of literatuur

Barnett, R., Lhasa. Streets with memories, New York, 2006.

China Daily Hong Kong Edition, Journey for lost treasure. One million Chinese cultural relics believed being kept in overseas museums, Hong Kong, 21 juni 2000.

Dupuy, T.N., Numbers, Predictions & War: Using History to Evaluate Combat Factors and Predict the Outcome of Battles, New York, 1979, p. 288.

Eckstein, A., Communist China’s economic growth and foreign trade, New York, 1965.

Groningen Growth and Development Centre and the Conference Board, Total Economy Database, januari 2007, http://www.ggd.net/ (13 november 2009).

Houweling, H., persoonlijke archief, 2009.

Jungk, R., Heller als tausend Sonnen. Das Schicksal der Atomforscher, Stuttgart, 1956.

Kautsky, K., ‘Der Weg zur Macht’, in: P. Goode (ed), Karl Kautsky: selected political writings, New York, 1983.

Maddison, A., Contours of the World economy, 1-2030 A.D – Essays in macro-economic history, Oxford, 2007.

McNeill, W.H., ‘The era of Chinese predominance, 1000-1500’, in: W.H. McNeill, The pursuit of power. Technology, armed force and society since 1000 AD, Chicago, 1982, pp. 24-63.

Nolan, P., China and the global business revolution, New York, 2001.

Palmer, R.R. en J. Colton, A history of the modern world, New York, 1969.

Reed, T.C. en D.B. Stillman, The nuclear express. A political history of the bomb and its proliferation, Minneapolis, 2009.

Tuck, R., The rights of War and peace. Political thought and the international order from Grotius to Kant, Oxford, 1999.

Xun, L., ‘Preface to his Call to Arms’, in: Xun, L., Selected Stories of Lu Hsun, Peking, 1960, http://www.ibiblio.org/eldritch/hsun/hsun.htm#Preface.

Leave a Reply

Your email address will not be published. Required fields are marked *