Kennis zonder grenzen

Kennis zonder grenzen

“Het doel van de wetenschap is, zoveel mogelijk verschijnselen te verklaren met behulp van zo weinig mogelijk hypothesen.” Albert Einstein

Inleiding 

Het heeft mij altijd verbaasd – gevoelsmatig zelfs nog sterker dan verstandelijk – dat er in brede kring een grote scepsis of zelfs afkeer bestaat inzake de gedachte dat de mens wetenschappelijk te doorgronden of zelfs te beheersen zou zijn. 

Immers, mijn gewone boerenverstand zegt me: hoe meer we doorgronden, hoe meer er kan worden gedaan aan mijn geluk en aan dat van anderen. En dan denk ik niet alleen aan het “technische” vlak van materiële overvloed, maar evenzeer aan dat van het morele en gevoelsmatige. Belangrijker dan dat wij nóg meer luxe verwerven lijkt het mij namelijk dat bijvoorbeeld míjn hersenen en die van hen die mijn werk verfoeien, eens grondig via wetenschappelijke methoden zouden kunnen worden “doorgelicht”, zó dat de coherentie, integriteit en gevoelsachtergrond van mijn én hun overtuigingen eens duidelijk op schermen zouden kunnen worden geprojecteerd.

Kortom en zakelijk: “de kinderen van het licht”, zoals de Bijbel hen noemt, kunnen er toch alleen maar beláng bij hebben als geen druppeltje water troebel blijft en een geest als van de Verlichting zelfs doordringt tot in het onbewuste en intieme! Zó dat we zelfs toekomen aan een ware “organisatie van het geluk”.

Vandaar dat ik niets begrijp van – ja, wantrouwen voel tegen – hen die kennis, wetenschap, maakbaarheid en de rede relativeren, beperkt toepasbaar achten of “poly-interpretabel” verklaren. Waaróm willen zij niet overal licht, en de grootst mogelijke coherentie en eenvoud, in een helder model van de wereld, de mens en goed en kwaad? En waarom niet het grootst mogelijke gezag voor het logische en op feiten gebaseerde argument?

Het netwerk van Galileï, Newton en Einstein

De wereld plaatst ons voor een indrukwekkend raadsel. Namelijk: welke diepe en intelligente samenhang ligt ten grondslag aan de volgende verschijnselen, inhoudende dat er nooit tegenstrijdigheden blijken te bestaan tussen verschillende herhaald experimenteel waargenomen feiten, net als tussen verschillende logische zaken. En ook tússen deze twee blijken nooit duurzame tegenstrijdigheden op te treden.

Deze ervaringsfeiten doen ons zien dat er een “netwerk” of complex van feiten en relaties tussen feiten bestaat dat blijkbaar in de hoogste mate intern consistent en coherent is, en waartoe ook de menselijke ervaringen behoren. Dit alles vormt de reden waarom het experimenteel handelen en rationeel denken van (praktisch) iedereen dat netwerk als vrij van paradoxen en intern samenhangend ervaart. Ik noem het het netwerk van Galileï, Newton en Einstein (GNE). Dat complex lijkt al vanaf de Big Bang ondubbelzinnig via de natuurwetten te zijn vastgelegd.

In dit hele verband past een definitie van de wetenschappelijke denkwijze die in feite de rationalistische is. Ik omschrijf haar zo:
Rationalisme is de gedachte dat bij het denken over elk onderwerp, bij elke argumentatie, de afzonderlijke schakels of conclusies, de stappen in redeneringen, zo dwingend en klemmend mogelijk moeten worden gemaakt. Hieruit volgt verder: elke wetenschap dient – zover mogelijk – rationalistisch te zijn en voorlopige intuïties daartoe optimaal te “verscherpen”.

Wetenschap, religie en het paranormale

Naar mijn mening kunnen twee cruciale – en ook zeer rationele – stappen in wezen de religie verwetenschappelijken:

1) Stel de hypothese dat de natuurwetten zó verstrekkend en consequent zijn dat ze niet alleen wetmatigheid en samenhang, dus orde, brengen op het niveau van atomen, vliegtuigen, menselijke organisme en planeten, maar dat die wetten zelfs in bepaalde mate orde en samenhang brengen op een bovenlokaal macroniveau. Bijvoorbeeld in hoe een menselijk leven verloopt, of de evolutie, of een beschaving.

Deze hypothese is allerminst een “losse flodder”. Zo levert de kwantummechanica bewijzen dat er natuurwetten bestaan die verbanden doen optreden tussen gebeurtenissen op grote onderlinge afstand: bovenlokale coherenties. Een voorbeeld is de beroemde paradox van Einstein, Podolsky en Rosen (EPR). Deze laat – theoretisch en experimenteel – zien dat onder bepaalde voorwaarden twee deeltjes op onderlinge afstand, blijkens hun gedrag, “van elkaar weten wat er met het andere gebeurt”. Ze laten zich daardoor dus ook beïnvloeden.

Dit is van wezenlijk belang, ook voor de religie. Er doemt nu namelijk een beeld op van de natuur waarin in beginsel niet alleen tussen zulke deeltjesparen, maar ook meer algemeen – bijvoorbeeld tussen verschillende stadia van een menselijk leven, of van de evolutie – er samenhang zou kunnen bestaan die evenmin als die tussen EPR-deeltjes door lokale causaliteit is te verklaren. (De wetenschappelijkheid of rationaliteit van die samenhang zou niet geringer behoeven te zijn dan die bij de relevante deeltjes.)

Het kan in het verlengde liggen van het bovenstaande, dat we de religie uiteindelijk bij de wetenschap, bij het netwerk van GNE, “inlijven”. We hebben dan de verrassende ontwikkeling dat, om wetenschap en religie te verzoenen, we juist niet het rationalisme moeten “matigen”, maar – precies omgekeerd – de wetmatigheid en de coherentie van de wereld, en de ordenende werking van de natuurwetten, zodanig zullen moeten “uitbreiden” dat we uitkomen bij een “superrationalisme”. Dat wil zeggen een situatie waarin niet alleen de “kleine” en lokale gebeurtenissen en processen door natuurwetten worden bepaald, maar ook de grote, zeer langdurige, zelfs ook wat hun uitkomsten betreft. Wezenlijke dingen die de religie over de mens, zijn gedrag, levensloop en uiteindelijke bestemming zegt, zouden, “bovenlokaal”, een vertaling krijgen in termen van zeer diepe natuurwetten. In zijn religieuze intuïties zou de mens – behalve een heleboel angsten, bijgeloof en machtsmechanismen tot een systeem te maken – ook iets van de diepe bovenlokale wetmatigheden (over de mens en zijn bestemming) hebben aangevoeld.

2) Een tweede stap tot het verwetenschappelijken van de religie zou het zuiveren ervan moeten zijn van de bovengenoemde angsten enzovoort, en verder van dogma’s en versteende resten uit het verleden, zoals op het gebied van de moraal. Iets is bijvoorbeeld niet goed of slecht “per decreet” of door conventie, maar omdat het het welzijn van levende wezens al of niet dient. [Vergelijk mijn tweede reactie op het artikel van Daniel Paarlberg in nummer 2 van BLIND!, punt 1)]

Ik vervolg nu het onderwerp wetenschap en religie met een aantal stellingen en vragen die, gelet op het weinige dat de wetenschap nog ontdekte over zaken waarover de religie zich uitspreekt, in de eerste plaats het karakter hebben van hypothesen en discussiepunten.

1. Er bestaat helemáál geen scheiding tussen enerzijds de wereld van “feiten en relaties tussen feiten” en anderzijds zaken als de bestemming van de mens, zingeving en het onderscheid tussen goed en kwaad. Immers:
a) Wat objectief verkeerd of ongewenst is weet je experimenteel als je al of niet schuldig op een brandstapel belandt. Vanuit dat basisgegeven kan men dan verder een moraal construeren voor de hele gemeenschap;
b) Over onze bestemming als mens en de zin van het leven kan men met niet geringe waarschijnlijkheid meer te weten komen door bijna-dood-ervaringen en uittredingen grondig te onderzoeken, waarmee al door onder andere diverse medici een begin is gemaakt.

2. Einsteins stelling “God dobbelt niet” zou best eens zó uitgebreid kunnen gelden dat Hij (of het wereldbestel) “zélfs” niet dobbelt met het lot van mensen, culturen en evoluties. Dit hoeft niet te betekenen dat we het terrein van de wetenschap verlaten. We houden alleen op, te denken in termen van “gehalveerde rationaliteit” (de term is van Habermas, in ander verband gebruikt). Deze is de idee (zie ook boven) dat er wél een rationeel-wetmatige orde bestaat in het functioneren van konijnen, de wet van Coulomb en de standen van de maan, maar niet wat betreft hetgeen reeds in de Oudheid het Noodlot werd genoemd of inzake het verloop van de evolutie.

3. Is het bestaan van een Opperwezen of Wereldziel nog zo ongeloofwaardig als we het als volgt formuleren: de Wereldziel is een – op het geïntegreerd samenwerken van vele natuurwetten en -processen berustend – verschijnsel analoog aan de mens? Zoals de bewuste mens, onze psyche, slechts door pure natuurlijke wetmatigheid in ons organisme ontstaat en dit coördineert – wat leidt tot ons vaak intelligent en planmatig gedrag – zonder enige wet uit natuur- of scheikunde te overtreden, zo zou die Wereldziel (“God”) een soortgelijk verschijnsel vormen, maar nu met betrekking tot het universum als geheel. Hij is daarvan de coördinerende ziel die veeleer “resultante” vormt van de natuurwetten dan een “tovenaar” die ze overtreedt! Hij coördineert zoals ook onze psyche doet, alleen op groter schaal. Misschien ook het soort zaken rondom onze levensloop waarover we eerder spraken. Waar “de natuurwetten in óns” zelfs al processen coördineren die na jaren leiden tot de productie van een boek, is het niet absurd aan te nemen dat er nog wel vaker, ook in groter verband, natuurwetten zijn die iets intelligent leiden, en daarbij “psychische kenmerken” vertonen…

4. Paranormale verschijnselen zouden – in hun betekenis van het lokaal beperkte niveau overstijgende wetmatigheid – een tussenvorm kunnen belichamen tussen de menselijke schaal en die van een mogelijke Wereldziel, althans een vergroting van de eerste.

Niels Bohr sprak de woorden: “Een microproces is een geheel.” Einstein stelde, zoals we zagen: “God dobbelt niet”. Deze twee uitspraken worden al driekwart eeuw als wezenlijk onderling strijdig gezien. Maar als we ze nu eens combineren: als niet alleen micro maar ook grote, macro, processen (de ontwikkeling van onze levensloop bijvoorbeeld) een coherent wetmatig geheel zouden vormen waarmee “God niet dobbelt”? 

Ja, zou door de kwantummechanica de wereld – in plaats van minder gedetermineerd, meer onzeker en minder ordelijk wetmatig te zijn geworden dan de negentiende-eeuwse biljartbalnatuurkunde meende – juist niet nog veel ordelijker zijn geworden, namelijk wetmatiger en samenhangender (dus zekerder) ook inzake de “grote gebeurtenissen”?!

5. Gezond verstand en de wetenschappelijke denkwijze enerzijds en anderzijds “hogere” concepties zoals een Wereldziel, geleide evolutie en een uiteindelijk zinvol wereldbestel behoeven elkaar evenmin uit te sluiten als bijvoorbeeld lokaal biologische processen en – uiteindelijk uit de natuurwetten voortkomende – doelgerichte plannen, verstrekkende abstracties en gevoelens van de mens!

Disciplineoverschrijdende paradigma’s als onbewuste belangengestuurde “complotten”; voordelen van minder detaillisme en van grensoverschrijding

Laat ik eerst een schets geven van enige gedachten over sociaal-culturele processen die mijns inziens illustreren hoezeer ons inzicht kan worden beperkt wanneer we verschijnselen teveel bekijken vanuit één discipline of aandachtsgebied – filosofie, sociologie, politicologie, criminologie, onderwijskunde,… Ik geef die gedachten weer in een aantal hoofdpunten (I – V), vooral bedoeld als aanzet tot discussie en als voorbeelden van “grensoverschrijding” wat betreft zowel paradigma’s als vakgebieden.

I. Zeer vereenvoudigend kunnen we zeggen dat het tot onze “halve paradigma’s” of “verplichte gedachten” behoort om te menen: 
De mens en zijn historisch gegroeide cultuur, samenleving en waarden staan in bepaalde mate boven rede en wetenschap; je moet er als zodanig respect voor hebben. Ze zijn bijvoorbeeld in die mate onaantastbaar dat eugenetica (kwalitatief selectieve voortplanting) en genetische manipulatie op de mens uit den boze zijn, en dat je verder “respect moet hebben voor andere culturen”, ook al impliceren die wreedheden en dogma’s.

Ik stel hier tegenover dat rede en wetenschap – verlichte ideeën en waarden – prevaleren boven “wat historisch groeide” en de heilige koeien van culturen. Dat betekent dat ook waarden en conventies redelijk moeten kunnen worden gelegitimeerd vóór ze enig gewicht in de schaal kunnen leggen. Het netwerk van GNE en de beredenering van wat objectief wenselijk is – namelijk het bevorderen van welzijn – hebben mijns inziens het laatste woord. De rest is dogmatisch en heeft geen redelijke geloofsbrieven, zoals de cultuur van de Hottentotten of principiële bezwaren tegen DNA-onderzoek bij het opsporen van criminelen. Kortom: laten we de scheidsmuur tussen wetenschap en waarden afbreken.

II. Ik geef nu een aantal gedachten weer die neerkomen op een sociaal-culturele theorie die disciplinegrenzen overschrijdt, maar consequenties heeft voor diverse van die vakgebieden. De essentie ervan is deze:

De cultureel-maatschappelijke dynamiek en evolutie worden, meer dan door wat ook, bepaald door één centrale controverse, namelijk de tegenstelling en strijd tussen twee algemene tendensen:

Aan de ene kant is er de bewustwording en voortgaande “articulatie” (verfijning) van de rede (de menselijke intelligentie) en het op steeds meer terreinen toepassen ervan (wetenschap, techniek, maatschappelijke en economische organisatie…).
Een soortgelijk cultureel-maatschappelijk evolutieproces zagen we bij het emotionele leven van de mens: verdere bewustwording en meer coherente ordening van de emoties (althans bij een maatschappelijke bovenlaag), die zich, zoals het verstand, bovendien verfijnden.
Ook op moreel terrein zagen (zien) we een parallelle ontwikkeling: een meer rationele en minder dogmatische moraal, op een rij zetten van voor- en nadelen, bewuster afwegen van motieven, overleg inzake voorkeuren. In dit kader zagen we vooral in het Westen na de Verlichting een secularisering en humanisering.

Aan de andere kant is er een tegengestelde tendens die zich uit in vele, vak -en levensgebieden overschrijdende, voorkeuren en verschijnselen, die alle gemeen hebben dat ze rede en wetenschap relativeren en deze beperkt achten qua betrouwbaarheid en terreinen waarop ze competentie kunnen claimen. 
In het verlengde hiervan prefereert deze tendens ook dat gevoelens en moraal óf meer traditioneel, óf subjectief-spontaan worden ervaren, veeleer dan dat gevoels -en morele zaken bewust-coherent-gearticuleerd op een rij worden gezet. De gevoelens (ook ethische voorkeuren) blijven dan eerder gebonden aan het historisch gegroeide (kerk, conventie, vaderland…) óf we zien het spontane, het onverwachte, onzekerheid en subjectiviteit sterk naar voren komen. Op ethisch terrein behoeft in beide gevallen geen redelijke onderbouwing gegeven te worden bij voorkeuren en voorschriften. Besef hier overigens dat een rationele moraal, als “rekenkunde ter optimalisering van welzijn”, vrijwel precies neerkomt op het Bijbelse “Hebt uw naaste lief als uzelf”!

III. Vervolgens kunnen we vaststellen dat de in II genoemde tegenstelling historisch-maatschappelijk zeer helder en “exemplarisch” tot uiting kwam in het conflict tussen enerzijds de Verlichting en de Franse revolutie, en anderzijds adel, geestelijkheid en hun filosofisch-religieus-traditionele waardenstelsel.
Bij dit conflict is ook duidelijk zichtbaar dat – wat later door Marx goed werd gezien – ideeën vaak (meestal?) “slechts” dienen om er belangen mee te verdedigen. Immers, adel en geestelijkheid beseften (veelal onbewust) dat hun belangen veel veiliger waren bij het “Goddelijk recht van koningen” en de traditionele waarden dan bij het vragen van redelijke legitimatie van morele voorschriften en maatschappelijke instellingen! Omgekeerd gebruikten de Verlichters en de “Derde stand” van burgers vooral rationele argumentatie tegen privileges en knellende banden die hen benadeelden.

Kortom: in het langdurige conflict tussen de Verlichters en hun tegenstanders stonden duidelijk en ondubbelzinnig tegenover elkaar:
1. Nadruk op de rede, het vrije denken, een aarzelend begin van een rationeel waardenstelsel en ook een tendens naar bevrijding van het gevoel. (Volgens Christopher Lasch kwam bijvoorbeeld het begrip intimiteit pas echt op rond 1800!)
2. Verdediging van een status-quo van privileges en op conventie, religie en wapens gebaseerde macht. Dit in plaats van een situatie waarin rede, rationele moraal en een vrij en bewust gevoelsleven als basis dienden. Een vrij gevoelsleven ook, dat daardoor moeilijker kon worden gemanipuleerd (ceremoniën, vlaggen, koningen…). Censuur op gedachten en gevoelens, dogma’s, denkgewoonten en sociale controle vormde de geestelijke wapens van de historische antiverlichters… 

IV. Als stap na I – III zou ik nu een volgende willen zetten, waardoor – in het kader van ons motto – door één enkel nieuw gezichtspunt in diverse disciplines een aantal belangrijke verschijnselen kan worden verklaard. Ik stel namelijk deze hypothese:
De geestelijk-ideologische strijdmethoden van de antiverlichters hebben zich in de loop van de laatste eeuw aan de grotere ontwikkeling van het publiek en de toegenomen rationalisering van het denken, én de grotere complicatie van de maatschappij, aangepast. De geest van bestrijding van de “verlichte rode draad” op de terreinen van verstand, moraal en gevoel is nog wel dezelfde – ter verdediging van belangen – maar de praktijk van bestrijding werd meer indirect, geraffineerder, meer verhuld en “stiekem”. Op die wijze wordt – op vele gebieden, zie onder V beneden – de voortzetting van de “verlichte rode draad”, tot in het onbewuste en intieme van de menselijke psyche, als het ware onbewust gesaboteerd. (Als de antiverlichters dit alles openlijk zouden doen, bijvoorbeeld via expliciete censuur of een openlijke aanval op de rede, dan zouden ze in de moderne wereld niet meer worden geaccepteerd.)

Ik geef nu een opsomming van een opvallend diverse verzameling van verschijnselen uit meerdere disciplines die door het voorgaande mogelijk worden verklaard (als moderne vormen van antiverlichting) en dat bovendien moeilijk op andere wijze kunnen. Opnieuw overschrijden we grenzen: tussen vakgebieden en tussen denkwijzen uit heden en verleden.

1) Bijna alle toonaangevende filosofieën zijn antirationalistisch en/of subjectivistisch. Ze streven zelfs niet na om een samenhangend model van de wereld en van de mens te construeren, en sluiten zich merendeels af voor de natuurwetenschappen. Denk aan existentialisme, postmodernisme, de filosofie van Wittgenstein (“alle verklaring moet weg, en alleen de beschrijving moet overblijven”), het structuralisme van Michel Foucault (“de rede mag niet pretenderen, beter te zijn dan de krankzinnigheid”), het neo-positivisme (“alleen waarnemingen en formules zijn van belang, niet hun verklaring of enig coherent logisch model waarin ze passen”) en diverse subjectivistische filosofieën.

2) Incoherente “moderne” kunst heeft dezelfde antirationele strekking. Onder is niet meer onder, en boven niet meer boven; we zien ontregeling van rede, waarden en gevoel. Denk aan gedichten zonder samenhang of ontroering, aan Rauschenbergs geit met een fietsband om zijn nek, aan het fietswiel op een krukje van Duchamp, aan “experimentele” schilderijen zoals van Mondriaan of Appel, opnieuw zonder veel samenhang of ontroering…
De – meer dan die van indertijd adel en geestelijkheid nu onderhuidse – antiverlichte boodschap van al die filosofieën en incoherente kunst luidt in feite:
“De wereld is onsamenhangend (chaos), de mens is irrationeel, goed en kwaad zijn subjectief en dus is vooruitgang – en zeker één via rede en rationele moraal – een hopeloze zaak en zelfs niet objectief omschrijfbaar.”Voorwaar een prettig geluid voor status-quoverdedigers en antiverlichters!

3) Het overheersende relativisme in de sociologie en ver daarbuiten. Bedenk hier dat moreel relativisme een effectief middel vormt om aan eventueel onwelgevallige argumenten en hun consequenties (resultaten van de rede) te ontkomen. Je verklaart namelijk elke redenering afhankelijk van subjectieve of vrijelijk te kiezen “uitgangspunten”. Wanneer je dan onder bepaalde conclusies uit wil, verklaar je slechts: “U gaat uit van andere uitgangspunten dan de mijne, dus leg ik uw conclusies naast me neer”. Dan behoef je zelfs geen fouten in andermans argumenten aan te tonen… De status-quo en gevestigde posities komen niet echt meer te staan tegenover enige morele ingebrekestelling, want de relativist kan die eindeloos…relativeren.

4) De onderwijs-”vernieuwingen” van de laatste veertig jaar in de meeste westerse landen, die alle één hoofdtendens gemeen hebben: minder nadruk op algemene ontwikkeling en op lijn en samenhang in de leerstof, dat wil zeggen ont-intellectualisering. Weinig grammatica bij de talen (“zelf ontdekken”), weinig afleidingen bij wiskunde, weinig systeem bij natuurkunde (men begint met “wat je bij moeder in de keuken ziet”), en geen lijn in de geschiedenis (project-onderwijs e.d.). 

5) Veel égards voor niet-westerse, niet-rationalistische en niet op individueel onafhankelijk denken gebaseerde culturen en samenlevingen waaraan de Verlichting voorbijging; “multiculturalisme”,…

6) Een in hoge mate terugdringen van de begrippen waarheid en rechtvaardigheid bij het recht en meer nadruk op vormkwesties en procedureregels. Onhelder makende complicatie en het niet centraal stellen dat het kwaad in de zwakst mogelijke positie moet worden gebracht. Ook hier in feite relativisme, macht van het geld (dure advocaten) en vorm veeleer dan morele substantie.

7) Vele taboes vullen de in het voorgaande tot uiting komende “contrarevolutie tegen de rede met indirecte middelen” aan, als een verinnerlijkte censuur. Zo vorm(d)en seksuele taboes (nu zeer verminderd) een censuur op het instinctief-emotionele, die vele gevoelens minder bewust en meer manipuleerbaar maakt(e). Ook is er in onze “other-directed” samenleving een praktisch bestaand taboe op het moreel in gebreke stellen van belangrijke maatschappelijke groepen en krachten (medische en andere veelverdieners, de “zorgindustrie”, multiculturalisme en het politiek correcte meer in het algemeen). Er bestaat een de facto taboe op het publiekelijk ridiculiseren van de eerder genoemde moderne kunst en ook het meestal niet benijdenswaardige lot van klokkenluiders past precies in dit patroon.

8) Merk op dat de afkeer van de verlichte westerse samenleving die terroristen en sommige immigranten van buitenaf tentoonspreiden, in feite in hetzelfde kader past als de meer indirecte en verhulde weerstanden van binnenuit tegen onze historische rode draad van verlichte evolutie, bedoeld bij de eerste algemene tendens van II, weerstanden die zich onder andere in de bovenstaande zeven punten manifesteren.

Een belangrijke vraag rest nog: “welke zijn de tegenwoordige, moderne, belangengroepen die adel en geestelijkheid opvolgden als antiverlichte krachten die hun belangen door rede en openheid bedreigd zien?” Wie staan nú achter de tendensen van 1) – 7) boven?

In de eerste plaats natuurlijk directe profiteurs: zij die profiteren van de complicatie enzovoort van het recht, van de Derde-wereldcultus en multiculturalisme, van de onderwijsbureaucratie of de windhandel in pseudo-kunst. Of zij die, als een moderne clerus, eindeloos door kunnen gaan met het interpreteren van Heidegger of Foucault. 

Maar meer algemeen moet ons antwoord luiden: Onze “adel en geestelijkheid” zijn vested interests die belang hebben bij “het menselijk tekort” – bij corruptie, troebel water en ondoorzichtige complicatie – en daardoor helemáál niet bij transparante samenhang, de rede en rationele waarden in de ruimste zin. (Precies dáárom ook hebben ze – zoals blijkbaar vrijwel het hele establishment! – een hekel aan klokkenluiders.) Denk aan incrowds die in onze relatiocratie, bureaucratieën en netwerkmaatschappij deelbelangen zo vaak doen voorgaan aan het algemeen belang. Zij bewerkten bijvoorbeeld op enigerlei wijze dat in ons parlement tussen 1962 en 1992 geen enkele vraag werd gesteld over informele kartels, die het publiek jaarlijks miljarden kostten. Verder plegen ze vele politiek-maatschappelijk-culturele correctheden in stand te houden. Zíj allen vormen ónze, veel gematigder, “adel en geestelijkheid”. Ook doen dat bijvoorbeeld degenen die veroorzaakten dat bij diverse ingrijpende onderwijs-“devaluaties” (Basisschool, Tweede Fase) geen enkel Kamerlid tegenstemde, uit puur conformisme en slaafsheid tegenover spraakmakers en bureaucratie.

Er wordt veel geklaagd dat bijna niemand meer een visie heeft, dat zeer weinigen nog iets anders doen dan in kleine hokjes details vergaren die met de details van andere hokjes veelal één ondoorzichtige en behoorlijk chaotische brij vormen. Dit artikel is onder meer een poging om meer samenhang te bewerken in hoe we als natuurkundigen, sociologen, filosofen enzovoort tegen de wereld en de samenleving aankijken, zonder ook steeds voor grenzen halt te houden, of het nu grenzen zijn tussen disciplines of de grenzen waar de mandarijnen van alle eeuwen ons met behoorlijk veel succes zo graag binnen wilden houden.

Vormen mijn stellingen geen “complottheorie”? Ja, inderdaad impliceren ze dat er achter diverse maatschappelijke situaties, krachten en opvattingen onbewust belangen en bedoelingen zitten. Maar dat is helemaal niets nieuws. Marx stelde al, nog veel drastischer (en mijns inziens te eenzijdig), dat het denken van mensen wordt bepaald door de staat van de productiewijzen en belangen daaromheen. Of neem het nationalisme. Dat is wel eens omschreven als “een instrument om velen zich te doen inspannen voor de belangen van weinigen”. Wel, zullen die “weinigen” – bijvoorbeeld rondom regeringen en koningen – daarom niet ten minste onbewust zulk nationalisme (en ook andere ideologieën) hebben aangemoedigd? Aangemoedigd omdat het hun belangen diende, net zoals – volgens mijn in het voorgaande uiteengezette theorie – antiverlichte filosofieën, onsamenhangende kunst en niet erg coherent onderwijs in het belang zijn van wie ook een paar eeuwen geleden al niet dol waren op Verlichting en rede.
Of denk eens aan de oude Griekse goden. Die heetten wel 800 jaar lang te huizen op de Olympus, zonder dat nieuwsgierigen ooit eens een kijkje gingen nemen!! Zouden de toenmalige leiders niet, op zijn minst onbewust, hebben getwijfeld of Zeus en zijn vrienden daar wel echt te vinden waren, maar hen anderzijds zó nuttig voor “de stabiliteit” (status-quo) hebben gevonden dat ze bijvoorbeeld Socrates tot de gifbeker veroordeelden omdat hij “het geloof in de goden bij de jeugd ondermijnde”?

We zullen inderdaad eens stevig grenzen moeten gaan overschrijden – zoals Columbus deed, en Luther, en Marx, en Darwin, en Einstein. Grenzen van oude ideeën, van paradigma’s en van vakdisciplines. Vakdisciplines die ook nogal eens geneigd blijken om verklaringen alléén te zoeken in de eigen sector: filosofie die de natuurwetenschappen negeert, sociologie die genetische factoren welhaast buitensluit, (incoherente) kunst die geen idee heeft dat ze past in een veel ruimer antiverlicht ideologisch kader, rechtswetenschappers die niet op de idee komen dat hun steeds uitdijende complicaties en “rechten van beklaagden” wel érg goed zijn voor de werkgelegenheid en portemonnee van advocaten en andere “sectorgenoten”, en bovendien voor de rijken die dure pleitbezorgers kunnen inhuren…

Wim Rietdijk is wis- en natuurkundige en cultuurfilosoof. Hij heeft gepubliceerd over zeer uiteenlopende onderwerpen, van de vierdimensionale fysische werkelijkheid tot euthanasie.

Leave a Reply

Your email address will not be published. Required fields are marked *